C-646/22 Compass Banca
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 5 december 2022 Schriftelijke opmerkingen: 21 januari 2023
Trefwoorden: oneerlijke handelspraktijken, consumenten, verzekeringen, krediet
Onderwerp:
• Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt
• Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie
Feiten:
Tussen januari 2015 en juli 2018 heeft de verzoekster, Compass Banca, haar cliënten, naast verschillende soorten financiering, ook verzekeringspolissen aangeboden betreffende, onder andere, de dekking van bepaalde gebeurtenissen die verband hielden met het privéleven van de consument en niet rechtstreeks met het krediet, welke polissen samen met de financieringsproducten moesten worden ondertekend. Verweerster, de Italiaanse mededingingsautoriteit (AGCM), heeft in september 2018 een procedure ingeleid om na te gaan of er sprake was van een vermeende oneerlijke handelspraktijk, die volgens haar erin bestond dat „aan de verlening aan de consument van financieringen anders dan persoonlijke leningen, in feite de voorwaarde is verbonden dat hij verzekeringen afsluit” voor gebeurtenissen die verband hielden met de privésfeer en niet met het krediet. Tijdens de procedure heeft verzoekster een aantal van de door deze autoriteit gesuggereerde maatregelen aanvaard, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van onvoorwaardelijke opzegging zonder enige gevolgen voor de financiering, waarbij de verzekeringspolis werd beëindigd en de niet benutte premies werden teruggestort, naar alle cliënten uit te breiden en de cliënt toestemming te geven om de premie voor de aanschaf van de polis niet uit de financiering, maar uit andere middelen te betalen. De bank heeft daarentegen geen gevolg gegeven aan het verzoek van de AGCM om een tijdmechanisme in te voeren van „ten minste zeven dagen tussen de fase van ondertekening van de financieringsovereenkomst en de fase van ondertekening van de verzekeringsovereenkomst” omdat zij die maatregel buitensporig vond. Als alternatief stelde verzoekster voor zich ertoe te verbinden om zeven dagen na de ondertekening van de verzekeringspolis contact met de cliënt op te nemen om na te gaan of hij die polis wilde handhaven, en om de premie van de verzekeringspolis voor de eerste zeven dagen voorafgaand aan het telefonisch contact met de consument voor eigen rekening te nemen. De AGCM achtte het tegenvoorstel van verzoekster ontoereikend, en heeft de procedure daarom afgesloten met een maatregel waarbij zij heeft vastgesteld dat er sprake was van een oneerlijke, agressieve handelspraktijk, die zij kwalificeerde als „een geforceerde koppeling, bij het sluiten van overeenkomsten voor persoonlijke financiering, met verzekeringsproducten die geen verband houden met het krediet, dat is verstrekt door diezelfde intermediair”. Daarbij heeft zij de verspreiding en voortzetting van die praktijk verboden en een geldboete opgelegd.
Overweging:
De verwijzende rechter wijst erop dat de AGCM bij haar verwijten aan Compass Banca ervan uit lijkt te gaan dat het begrip „gemiddelde consument”, in de zin van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument, weliswaar nog geldig en aanvaardbaar is, maar dat daarbij tegenwoordig naar behoren rekening moet worden gehouden met theorieën over beperkte rationaliteit, die hebben aangetoond dat personen vaak handelen zonder alle noodzakelijke informatie te hebben begrepen en, in vergelijking met de beslissingen die een hypothetische omzichtige en oplettende persoon zou nemen, irrationele beslissingen nemen. De beperkte rationaliteit komt bijvoorbeeld tot uiting in de gevolgen van het kader waarin de informatie wordt geplaatst (het zogeheten framingeffect): mensen wijzigen hun voorkeuren naargelang van de wijze waarop bij de communicatie relevante gegevens worden gekwalificeerd of alternatieven worden gepresenteerd. In casu werd zowel een financiering als een
verzekeringspolis in een zodanige context aangeboden dat de consument uiteindelijk dacht dat de financiering niet kon worden verkregen zonder tevens de verzekeringspolis te ondertekenen met name wegens het feit dat de polis werd voorgesteld met betrekking tot gebeurtenissen die geen verband hielden met het krediet, maar invloed hadden op de capaciteit om de lening binnen de termijnen en volgens de voorwaarden af te lossen. Richtlijn 2005/29 lijkt ook rekening te houden met het framingeffect. De zaak in het hoofdgeding zou eenvoudig kunnen worden beslecht indien werd bevestigd dat alle passende consequenties moeten worden getrokken uit het begrip „beperkte rationaliteit” en dat de praktijk van framing van informatie per definitie als agressief moet worden aangemerkt. Het andere relevante vraagstuk dat in het onderhavige geding aan de orde is gekomen betreft de uitlegging van de omvang van de bevoegdheid die artikel 24, lid 7, van richtlijn 2016/97 de lidstaten verleent om strengere bijkomende maatregelen aan te nemen of te handhaven of in individuele gevallen in te grijpen om de verkoop van een verzekering samen met een nevendienst of -product dat geen verzekering is, als onderdeel van een pakket of dezelfde overeenkomst, te verbieden wanneer zij kunnen aantonen dat deze praktijken nadelig zijn voor de consument. Van die uitlegging hangt namelijk het antwoord af of de AGCM de bevoegdheid heeft om af te wijken van het beginsel dat koppelverkoop mogelijk is door een tijdsverloop van zeven dagen tussen de ondertekening van de twee overeenkomsten voor te schrijven, en om de koppeling van de twee producten zonder meer als een agressieve handelspraktijk te kwalificeren.
Prejudiciële vragen:
[1]) Moet het in richtlijn 2005/29 gebruikte begrip ,gemiddelde consument’, opgevat als een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument – wegens de elasticiteit en onbepaaldheid ervan – niet worden geformuleerd in het licht van de beste wetenschappelijke kennis en ervaring, en bijgevolg verwijzen naar niet alleen het traditionele begrip van de homo economicus, maar ook naar aanvaarde recentere theorieën over beperkte rationaliteit die hebben aangetoond dat personen bij hun handelen de noodzakelijke informatie vaak beperkt begrijpen en beslissingen nemen die ‚irrationeel’ zijn in vergelijking met de beslissingen die een hypothetische omzichtige en oplettende persoon zou hebben genomen, uit welke aanvaarde theorieën volgt dat de betrokken consumenten beter moeten worden beschermd tegen het – in de moderne marktdynamieken steeds vaker voorkomende – gevaar van cognitieve beïnvloeding?
[2]) Kan een handelspraktijk waarbij het, als gevolg van ‚framing’ van informatie, kan lijken dat een keuze verplicht is en er geen alternatieven zijn, zonder meer als ‚agressief’ worden aangemerkt, gelet op artikel 6, lid 1, van richtlijn [2005/29...], waarin is bepaald dat als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die de gemiddelde consument, ,inclusief door de algemene presentatie’, bedriegt of kan bedriegen?
[3]) Rechtvaardigt richtlijn [2005/29] dat de nationale mededingingsautoriteit de bevoegdheid heeft om (als eenmaal is vastgesteld dat het gevaar van psychologische beïnvloeding bestaat gezien: 1) het feit dat de persoon die om financiering vraagt, die financiering doorgaans nodig heeft, 2) de complexiteit van de overeenkomsten die de consument moet ondertekenen, 3) het feit dat de aanbiedingen gezamenlijk worden aangeboden, en 4) het feit dat voor de ondertekening van de aanbieding weinig tijd wordt gegeven) af te wijken van het beginsel dat verzekeringsproducten en niet-verwante financiële producten samen kunnen worden verkocht (koppelverkoop), door te voorzien in een bedenktijd van zeven dagen tussen de ondertekening van de twee overeenkomsten.
[4] Staat in verband met deze bevoegdheid om agressieve handelspraktijken tegen te gaan richtlijn (EU) 2016/97, en met name artikel 24, lid 3, daarvan, in de weg aan een maatregel van de mededingingsautoriteit die op grond van artikel 2, onder d) en j), en de artikelen 4, 8 en 9 van richtlijn 2005/29 en de regeling waarbij die richtlijn in nationaal recht is omgezet, is vastgesteld na afwijzing van een voorstel voor toezeggingen dat een beleggingsmaatschappij had geformuleerd na andere toezeggingen te hebben geweigerd, in geval van koppelverkoop van een financieel product en een verzekeringsproduct dat geen verband houdt met dit financiële product – en indien het gevaar van beïnvloeding van de consument bestaat wegens de omstandigheden van het specifieke geval, die ook kunnen worden afgeleid uit de complexiteit van de te onderzoeken documentatie – waarbij de consument een bedenktijd van 7 dagen wordt toegekend tussen de formulering van het gekoppelde voorstel en de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst?
[5]) Kan het feit dat de koppeling van een financieel en een verzekeringsproduct zonder meer als een agressieve praktijk wordt aangemerkt ertoe leiden dat een regelgevingshandeling niet is toegestaan, en zou dit feit er niet toe leiden dat de (moeilijk te vervullen) verplichting om aan te tonen dat er geen sprake is van een met richtlijn 2005/29 strijdige agressieve handelspraktijk op de handelaar (en niet op de AGCM, zoals het zou moeten zijn) komt te rusten (te meer daar voornoemde richtlijn de lidstaten niet toestaat om strengere maatregelen vast te stellen dan die welke daarin zijn omschreven, zelfs niet om een hoger niveau van consumentenbescherming te verzekeren)? Of is er daarentegen geen sprake van een dergelijke omkering van de bewijslast, mits op basis van objectieve elementen wordt geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat dat de consument die financiering nodig heeft, door een complex gezamenlijk aanbod wordt beïnvloed?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-210/96), VTB-VAB, (C-261/07 en C-299/07), Plus Warenhandelsgesellschaft (C-304/08) Ving Sverige (C-122/10), Purely Creative e.a. (C-428/11), Trento Sviluppo en Centrale Adriatica (C-281/12), Europamur Alimentación (C-295/16), Dyson (C-632/16), Wind Tre (C-54/17)
Specifiek beleidsterrein: EZK