C-647/22 Globex International

Contentverzamelaar

C-647/22 Globex International

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 december 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    2 februari 2023

Trefwoorden: Europees betalingsbevel, procesrecht, vennootschap, uitvoerbaarverklaring

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure

Feiten:

Globex International OÜ (verzoekster) is een naar Ests recht opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met zetel in Estland. Op 01-03-2016 heeft zij een huurovereenkomst gesloten met (verweerster I), een naar Italiaans recht opgerichte vennootschap met zetel in Italië, waarbij zij bepaalde machines verhuurde. Verweerster I had een betalingsachterstand op 11 facturen uit 2017 en 2018. Om die reden hebben dezelfde partijen op 04-08-2018 een contract gesloten over de betaling van de schuld uiterlijk op 31-01-2019. Tegelijkertijd werd overeengekomen dat andere facturen uit 2018 uiterlijk op dezelfde datum zouden worden betaald. RD (verweerder II) is lid van de raad van bestuur van verweerster I en woont in Italië. Het contract van 04-08-2018 omvat een borgstelling waarbij verweerder II zich tegenover verzoekster heeft verbonden tot nakoming van de financiële verplichtingen van verweerster I tot een bedrag van maximaal 230 000 EUR. In het contract is bepaald dat Ests recht van toepassing is op de overeenkomst en dat geschillen behoren tot de bevoegdheid van de Estse gerechten. Op 02-12-2020 heeft verzoekster de rechter in eerste aanleg verzocht om een Europees betalingsbevel uit te vaardigen. De rechter in eerste aanleg heeft vervolgens een Europees betalingsbevel aan verweerders betekend of ter kennis gebracht. Bij verzoek van 15-11-2021 hebben verweerders de zaak aanhangig gemaakt bij de Italiaanse rechter in eerste aanleg (Tribunale), waarbij zij aanvoerden dat het betalingsbevel hun niet naar behoren was betekend of ter kennis was gebracht. Ter terechtzitting heeft de Tribunale, de partijen gehoord, de tenuitvoerlegging van het betalingsbevel opgeschort. De Tribunale stelde vast dat de executoriale titel en de betekening ervan aanzienlijke gebreken vertoonden, maar verwees niet naar de bepalingen van verordening 1896/2006. Op 19-01-2022 heeft verzoekster een beroep ingesteld tegen verweerders. Bij beschikking van 08-04-2022 (bestreden beschikking) heeft de rechter in eerste aanleg het beroep verworpen. De rechter in eerste aanleg was van oordeel dat volgens artikel 26 van verordening 1896/2006 en § 490¹, lid 1, ZPO moest worden uitgegaan van Ests procesrecht. Krachtens § 490¹, lid 2, tweede volzin, ZPO kan een uitvoerbaar verklaard Europees betalingsbevel als bedoeld in § 489¹ ZPO worden aangevochten met een voorziening in rechte tegen de beschikking. Noch artikel 17, leden 1 en 2, van verordening 1896/2006, noch § 486, lid 1, punt 2, ZPO staat toe dat hetzelfde geschil in beroep wordt behandeld. Verzoekster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en betoogt dat een Europees betalingsbevel dat verkeerd is opgesteld of ongeldig is betekend, ook al werd het uitvoerbaar verklaard, niet kan beletten dat op grond van dezelfde vordering een beroep wordt ingesteld en wordt afgedaan.

Overweging:

Met zijn eerste vraag wenst de appelrechter te vernemen hoe artikel 1, lid 2, van verordening 1896/2006 in het algemeen moet worden uitgelegd. In het Estse procesrecht staat § 371, lid 1, punt 4, ZPO eraan in de weg dat een civiele rechter opnieuw uitspraak doet over hetzelfde geding. De tweede vraag is relevant voor het geval dat het Hof bij de beantwoording van de eerste vraag ervan uitgaat dat een nationale bepaling eraan in de weg kan staan dat een vordering waarover bij een Europees betalingsbevel uitspraak is gedaan, in het kader van een beroepsprocedure opnieuw wordt behandeld. Volgens de appelrechter kan niet worden uitgesloten dat ook de omstandigheid dat de uitoefening van eventuele rechten van de eiser wegens een procedurefout van de rechter die het Europees betalingsbevel heeft uitgevaardigd, onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, niet verenigbaar is met het doeltreffendheidsbeginsel. De situatie waarin verzoekster thans verkeert, zou kunnen worden aangepakt door de uitlegging dat de toepassing van een Europese betalingsbevelprocedure niet eraan in de weg staat dat een andere procedure wordt ingesteld, wanneer het betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van verordening 1896/2006 is betekend of ter kennis is gebracht. De derde vraag is op zijn beurt relevant voor het geval dat uit het antwoord op de tweede vraag blijkt dat een formeel definitieve rechterlijke beslissing waarbij een Europees betalingsbevel (zij het onregelmatig) is betekend of ter kennis is gebracht en uitvoerbaar is verklaard, zich verzet tegen de inleiding van een nieuwe procedure over dezelfde kwestie. In dit geval moet worden vastgesteld of de rechter die het Europees betalingsbevel heeft uitgevaardigd en uitvoerbaar heeft verklaard, ambtshalve of op verzoek van de eiser kan beslissen dat de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel ongeldig is, wanneer na de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel aan het licht komt dat het betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van verordening 1896/2006 is betekend of ter kennis is gebracht. Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter voorts te vernemen of de rechter ambtshalve of op verzoek van verzoekster, ongeacht de toepassing, de beëindiging of de uitkomst van de procedure over de gedwongen tenuitvoerlegging bij de rechter van de lidstaat van tenuitvoerlegging, uitspraak mag doen over de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1896/2006 aldus worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht als § 371, lid 1, punt 4, van het Estse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (volgens welke een rechterlijke instantie een beroep met name niet-ontvankelijk verklaart wanneer een eindbeschikking van een Estse rechterlijke instantie in een geding tussen dezelfde partijen over hetzelfde voorwerp en op dezelfde grond, onherroepelijk is geworden en een nieuw beroep in rechte in dezelfde zaak uitsluit) zich verzet tegen de behandeling van een beroep met betrekking tot een vordering waarvoor een rechterlijke instantie van een lidstaat een Europees betalingsbevel heeft uitgevaardigd en uitvoerbaar heeft verklaard?

2) Indien de eerste vraag in het algemeen aldus moet worden beantwoord dat er sprake is van een belemmering, luidt het antwoord dan anders wanneer na de uitvoerbaarverklaring van het Europees betalingsbevel aan het licht komt dat het betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de  artikelen 13 tot en met 15 van verordening nr. 1896/2006 is betekend of ter kennis is gebracht?

3) Indien de tweede vraag aldus moet worden beantwoord dat er sprake is van een belemmering: kan de rechterlijke instantie die het Europees betalingsbevel heeft uitgevaardigd en uitvoerbaar heeft verklaard, ambtshalve of op verzoek van de eiser beslissen dat de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel ongeldig is, wanneer na de uitvoerbaarverklaring van het Europees betalingsbevel aan het licht komt dat het betalingsbevel niet overeenkomstig de minimumnormen van de artikelen 13 tot en met 15 van verordening nr. 1896/2006 is betekend of ter kennis is gebracht?

4) Indien de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord: kan de rechterlijke instantie die het Europees betalingsbevel heeft uitgevaardigd en uitvoerbaar heeft verklaard, ongeacht de toepassing, de beëindiging of de uitkomst van de procedure inzake de gedwongen tenuitvoerlegging bij de rechterlijke instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging, uitspraak doen over de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-2/08), (C-213/13),. (C-119/13 en C-120/13), (C-21/17), (C-49/14), (C-283/81)

Specifiek beleidsterrein: JenV