C-652/22 Kolin Insaat Turizm Sanayi ve Ticaret
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 7 december 2022 Schriftelijke opmerkingen: 23 januari 2023
Trefwoorden: aanbesteding, inschrijving, documenten, termijn, gelijke behandeling
Onderwerp:
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG
Feiten:
De aanbestedende instantie heeft op 07-09-2020 een aankondiging van een overheidsopdracht gepubliceerd in het elektronische publicatieblad voor overheidsopdrachten van Kroatië, samen met de stukken voor de openbare aanbesteding van werken voor het project voor de heraanleg van de infrastructuur Hrvatski Leskovac – Karlovac. Op 25-01-2022 heeft de aanbestedende instantie een besluit tot gunning van een opdracht genomen waarbij de inschrijving van een combinatie van ondernemers werd gekozen als economisch meest voordelige inschrijving. Verzoekende partij heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij verwerende partij. Verwerende partij heeft het beroep onderzocht en een besluit genomen tot nietigverklaring van het besluit tot gunning van een opdracht van 25-01-2022. Op 06-04-2022 heeft de aanbestedende instantie de gekozen combinatie van ondernemers verzocht om, indien zij daarover beschikte, een aangevulde lijst van uitgevoerde werken te verstrekken, die een bevestiging van de andere contractant van de goede uitvoering en het behoorlijk resultaat van de werken bevat of daarvan vergezeld gaat. Op 28-04-2022 heeft de aanbestedende instantie, na heronderzoek en een nieuwe beoordeling, een nieuw besluit tot gunning van een opdracht genomen waarin zij opnieuw de inschrijving van de combinatie van ondernemers heeft gekozen. Hiertegen heeft verzoekende partij bij verwerende partij opnieuw beroep ingesteld. Volgens verzoekende partij is de aanvaarding van een nieuwe verwijzing, die niet in de oorspronkelijke inschrijving van de gekozen inschrijver was opgenomen, in wezen een gewijzigde inschrijving. De aanbestedende instantie heeft met het beschreven gedrag onrechtmatig gehandeld, in strijd met het toepasselijke Unierecht, in het bijzonder met het beginsel van gelijke behandeling. De verwerende partij benadrukt dat artikel 263, lid 2, ZJN bepaalt dat de aanbestedende instantie de contractanten kan verzoeken het huidige bewijsmateriaal dat zij heeft ontvangen aan te vullen of te verduidelijken.
Overweging:
De verwijzende rechter vraagt zich af of het verzoek om aanvulling van de lijst van uitgevoerde werken (naast de verwijzing die deel uitmaakte van de oorspronkelijke inschrijving), en het verzoek om andere documenten met betrekking tot de nieuwe verwijzing, toelaatbaar is. Bovendien heeft de verwijzende rechter twijfels over de rechtmatigheid van het in aanmerking nemen van de nieuwe verwijzing die niet in de oorspronkelijke inschrijving was vermeld, maar pas werd verstrekt nadat de aanbestedende instantie om aanvullende documentatie had verzocht (nadat de termijn voor de indiening van de inschrijvingen was overschreden). De aanbestedende instantie heeft de verwijzing van de gekozen combinatie van ondernemers, die niet in de oorspronkelijke inschrijving was opgenomen, aanvaard en de verwerende partij was van mening dat de inschrijving van de gekozen combinatie van ondernemers geldig was, en is juist op basis van de nieuwe verwijzing, die voldoet aan de vereisten van de instructies voor de inschrijvers, tot deze conclusie gekomen. De verwijzende rechter is van oordeel dat in dit specifieke geval van overheidsopdrachten artikel 76 van richtlijn 2014/25, gelezen in samenhang met artikel 36 daarvan, dat de regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten regelt, van toepassing is wat het aspect van het gelijkheidsbeginsel betreft. Aangezien het Hof volgens de beschikbare gegevens niet uitdrukkelijk heeft vastgesteld of de rechtspraak betreffende richtlijn 2014/24, die richtlijn 2004/18 heeft vervangen, ook van toepassing is op richtlijn 2014/25, acht de verwijzende rechter het noodzakelijk prejudiciële vragen te stellen over de uitlegging van deze richtlijn.
Prejudiciële vragen:
1. Staat artikel 76 van [richtlijn 2014/25], gelezen in samenhang met artikel 36 ervan, toe dat de aanbestedende instantie rekening houdt met documenten die de inschrijver voor het eerst na het verstrijken van de termijn voor indiening van de inschrijvingen heeft verstrekt, die niet in de oorspronkelijke inschrijving waren vermeld en waarin omstandigheden zijn uiteengezet die niet in de oorspronkelijke inschrijving waren vermeld?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 76 van [richtlijn 2014/25], gelezen in samenhang met artikel 36 ervan, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de aanbestedende instantie, nadat het eerste besluit tot gunning van een opdracht nietig is verklaard en de zaak is terugverwezen naar de aanbestedende instantie om de inschrijvingen opnieuw te onderzoeken en te beoordelen, verzoekt om bijkomende documenten waaruit blijkt dat was voldaan aan de voorwaarden voor deelneming aan een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten en die niet in de oorspronkelijke inschrijving waren vermeld, zoals een lijst met de uitgevoerde werken, aangevuld met een verwijzing die geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke lijst van werken en die dus geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke inschrijving?
3. Moet artikel 76 van [richtlijn 2014/25], gelezen in samenhang met artikel 36 ervan, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de ondernemer, nadat het eerste besluit tot gunning van een opdracht nietig is verklaard en de zaak is terugverwezen naar de aanbestedende instantie om de inschrijvingen opnieuw te onderzoeken en te beoordelen, aan de aanbestedende instantie documenten verstrekt waaruit blijkt dat was voldaan aan de voorwaarden voor deelneming aan een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten en die niet in de oorspronkelijke inschrijving waren vermeld, zoals een lijst met de uitgevoerde werken, aangevuld met een verwijzing die geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke lijst van werken en die dus geen onderdeel uitmaakte van de oorspronkelijke inschrijving?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Esaprojekt (C-387/14)
Specifiek beleidsterrein: EZK