C-654/24 Bariello
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 3 december 2024 Schriftelijke opmerkingen: 19 januari 2025
Trefwoorden: onderwijs, arbeidsvoorwaarden, discriminatie
Onderwerp: - De op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd : clausule 4, punt 1; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 47, eerste alinea.
Feiten: Verzoekende partij is ‘M.M’. Zij is in de schooljaren tussen 2020 en 2024 in dienst geweest als docent met een overeenkomst voor bepaalde tijd. M.M. stelt dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van de ‘docentenkaart’, of docentenbonus, en verzoekt veroordeling tot betaling door het ministerie van Onderwijs voor ofwel de docentenkaart of een geldbedrag. M.M. had ten tijde van de vordering een arbeidsverhouding die aan het aflopen was, en maakt geen deel meer uit van het onderwijssysteem. Op grond van het nationale recht is de docentenkaart een financieel voordeel dat alleen wordt toegekend aan docenten met een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
Overweging: Het uitsluiten van docenten voor bepaalde tijd van het voordeel is eerder in strijd gebleken met het Unierecht. De hoogste rechter in Italië heeft na het arrest van het Hof geoordeeld dat alleen personen die nog ‘deel uitmaken’ van het onderwijssysteem recht hebben op de docentenbonus. Indien betrokkene deze hoedanigheid niet meer heeft tijdens het geding dan wordt de geldelijke verplichting met betrekking tot de docentenkaart met terugwerkende kracht teniet gedaan. In plaats van de betrokken bonus kan deze docent wel recht hebben op een geldbedrag als schadevergoeding, maar daaraan is een reeks beperkingen en voorwaarden gesteld die de voormalig docent lijken te discrimineren ten opzichte van docenten in vaste dienst, de nuttige werking van het Unierecht niet garanderen en afbreuk kunnen doen aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte van de voormalige docent met een overeenkomst voor bepaalde tijd, aldus de verwijzende rechter.
Prejudiciële vraag: Moet clausule 4 van de raamovereenkomst die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG aldus worden uitgelegd (ook met het oog op de nuttige werking van het Unierecht en de waarborging van [het recht op] een doeltreffende voorziening in rechte in de zin van artikel 47 van het Handvest) dat zij zich verzet tegen de beperkingen die in de motivering van de onderhavige beslissing zijn beschreven en in de nationale rechtspraak zijn ingevoerd voor de toekenning van de docentenkaart voor het geval dat de verzoeker niet langer deel uitmaakt van het onderwijssysteem? Is het derhalve ook voor voormalige docenten (personen die niet langer deel uitmaken van het onderwijssysteem) noodzakelijk en toereikend om, teneinde betaling te verkrijgen van de bedragen waarop zij tijdens hun arbeidsverhouding recht zouden hebben gehad op grond van de docentenkaart (500 EUR per jaar), bij de rechter een vordering in te stellen tot betaling van deze bedragen op de voor de docentenkaart bepaalde wijze, dan wel rechtstreeks in gereed geld als wettig betaalmiddel, zonder verdere verplichtingen met betrekking tot vorderingen, stellingen of bewijs?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-450/21 Ministero dell'istruzione
Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW