C-658/15 Robeco Hollands Bezit ea
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 16 februari 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 02 maart 2016 Schriftelijke opmerkingen: 02 april 2016 Trefwoorden: financiële dienstverlening (MiFID); begrip ‘gereglementeerde markt’ Onderwerp - Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (Pb L 145, blz. 1); - Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondememingen geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (Pb 2006 L 241)
Verzoeksters (elf Robecofondsen) zijn zogenaamde ‘open end’ beleggingsinstellingen. De handel in deze fondsen vindt plaats via EFS, een segment van Euronext [de vergunninghouder voor exploitatie van een gereglementeerde markt op grond van de Wet financieel toezicht (Wft)]. EFS is een afzonderlijk handelssysteem waarin uitsluitend ‘open end’ beleggingsfondsen worden verhandeld waarbij fund agents en brokers zijn aangesloten. Verweerster AFM houdt op grond van de Wft toezicht op het systeem en mag daarvoor kosten bij de uitgevende instellingen (zoals genoemd in artikel 5:60, eerste lid, onderdeel a van de Wft) in rekening brengen. Verzoeksters hebben in de jaren 2009 – 2012 door verweerster AFM genoemde heffingen opgelegd gekregen. Zij hebben daartegen bezwaar ingediend maar dat is 13-12-2012 verworpen. AFM stelt dat het systeem van EFS voldoet aan alle bestanddelen van de definitie van het begrip ‘reglementeerde markt’ in de Wft en dat de heffingen terecht zijn opgelegd. De Rb Rotterdam heeft wegens overschrijding van de redelijke termijn het besluit vernietigd maar de gevolgen in stand gelaten. Hij oordeelde dat het begrip ‘gereglementeerde markt’ moet worden uitgelegd in het licht van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel 14, van RL 2004/39 (MiFID) gegeven definitie. AFM heeft terecht gesteld dat het begrip ‘derden’ moet worden bezien vanuit het gezichtspunt van de marktexploitant. Voor de exploitant van EFS zijn de fund agents van verzoeksters ‘derden’, evenals de brokers. De verwijzende NL rechter (College van Beroep voor het Bedrijfsleven) stelt vast dat het in deze zaak gaat om het onderscheid tussen een multilateraal en een bilateraal systeem. In overweging 6 bij de preambule MiFID staat vermeld dat onder ‘gereglementeerde markt’ niet de bilaterale systemen gerekend worden. In artikel 21 van Vo. 1287/2006 zijn de criteria neergelegd op grond waarvan bepaald kan worden of sprake is van een ‘beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling’ (= bilateraal systeem). Op grond daarvan neigt CBb tot de gedachte dat EFS geen multilateraal systeem is en geen ‘gereglementeerde markt’ in de zin van de MiFID. Maar ook de uitleg van verweerster dat EFS wel een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14 van de MiFID zou zijn acht het CBb verdedigbaar. Om tot een uitspraak te kunnen komen besluit hij de volgende vraag aan het HvJEU voor te leggen: “Moet een systeem, waaraan meerdere fund agents en brokers deelnemen die binnen dat systeem respectievelijk "open end" beleggingsinstellingen en beleggers vertegenwoordigen in handelstransacties, en dat in feite uitsluitend deze "open end" beleggingsinstellingen faciliteert in hun verplichting door beleggers geplaatste aan- en verkooporders in deelnemingsrechten uit te voeren, worden aangemerkt als een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 14, van de MiFID en, zo ja, welke kenmerken zijn daarvoor beslissend?” Specifiek beleidsterrein: FIN