C-66/19 Kreissparkasse Saarlouis

Contentverzamelaar

C-66/19 Kreissparkasse Saarlouis

Prejudiciële hofzaak

 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 27 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 13 mei 2019

Trefwoorden : consumenten; banken;

Onderwerp :

- Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (hierna: richtlijn);

 

Feiten:

Partijen twisten over de herroeping door verzoeker van zijn verklaring een leningsovereenkomst te willen sluiten. Verzoeker is een consument en heeft in 2012 met verweerster (Kreissparkasse Saarlouis) een leningsovereenkomst van €100.000,- gesloten, met een tot en met 30.11.2021 vaste debetrentevoet van 3,61% per jaar (gewaarborgd door onroerend goed). Verweerster heeft verzoeker als volgt geïnformeerd over zijn herroepingsrecht: “De lener kan zijn verklaring een overeenkomst te willen sluiten binnen 14 dagen zonder opgave van redenen schriftelijk […] herroepen. De termijn gaat in na sluiting van de overeenkomst, maar niet eerder dan dat de lener alle verplichte informatie krachtens §492(2) BGB (bijvoorbeeld informatie betreffende het soort lening, informatie betreffende het nettobedrag van de lening, informatie betreffende de duur van de overeenkomst) heeft ontvangen.” Bij brief van 30.01.2016 heeft verzoeker zijn verklaring de leningsovereenkomst te willen sluiten herroepen. Verzoeker vordert de vaststelling dat verweerster op 30.04.2018 recht heeft op terugbetaling van niet meer dan €66.537,57, dat verweerster met de acceptatie van de betaling in gebreke is en verplicht is aan verzoeker alle schade te vergoeden die voortvloeit uit haar weigering de leningsovereenkomst ongedaan te maken. Subsidiair vordert hij de vaststelling dat verweerster vanaf de datum dat van de herroeping kennis is gegeven geen recht meer heeft op de overeengekomen rente en aflossing op grond van de leningsovereenkomst. Verweerster concludeert tot afwijzing van de vordering op grond dat zij verzoeker zoals voorgeschreven heeft geïnformeerd aangaande zijn herroepingsrecht en dat de termijn op het tijdstip waarop van de herroeping kennis is gegeven, reeds was verstreken. Het is van doorslaggevend belang of de informatie met betrekking tot de herroeping overeenstemt met artikel 10(2)p) van de richtlijn.

 

Overweging:

De Duitse wetgever heeft in casu gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de bepalingen van de richtlijn toe te passen op een gebied dat eigenlijk niet onder de richtlijn valt, en eveneens hypothecaire leningsovereenkomsten onderworpen aan de voorwaarden van de richtlijn. De verwijzende rechter twijfelt of de door het Bundesgerichtshof aanvaarde uitdrukking volgens welke de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen ingaat “na sluiting van de overeenkomst, maar niet eerder dan dat de lener alle verplichte informatie krachtens §492(2) BGB [...] heeft ontvangen”, ‘duidelijk en beknopt’ is in de zin van artikel 10(2)p) van de richtlijn. De voorwaarden voor het ingaan van de termijn worden niet concreet vermeld, maar de consument wordt erop gewezen dat hij zich door het lezen van verschillende bepalingen in verschillende wetboeken zelf moet informeren over deze voorwaarden.

 

Prejudiciële vragen:

a) Moet artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad aldus worden uitgelegd dat tot de vereiste informatie met betrekking tot de „termijn” of de „andere uitoefeningsvoorwaarden [van het herroepingsrecht]” eveneens de voorwaarden worden gerekend voor het ingaan van de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen?

b) Indien de prejudiciële vraag onder a) bevestigend wordt beantwoord: Staat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad in de weg aan een uitlegging volgens welke informatie met betrekking tot de herroeping „duidelijk” en „beknopt” is, wanneer deze met betrekking tot het ingaan van de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen, de voor het ingaan van de termijn te verstrekken verplichte informatie niet zelf volledig vermeld, maar dienaangaande verwijst naar een bepaling van nationaal recht – in casu § 492, lid 2, BGB (Bürgerliches Gesetzbuch [burgerlijk wetboek]) in de tot 12 juni 2014 geldende versie –, die harerzijds doorverwijst naar andere bepalingen van nationaal recht – in casu artikel 247, leden 3 tot en met 13, EGBGB (Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche [wet tot invoering van het burgerlijk wetboek]) in de tot 12 juni 2014 geldende versie –, en de consument derhalve verplicht is een groot aantal wettelijke bepalingen in verschillende wetboeken te lezen, om duidelijkheid te verkrijgen aangaande de verplichte informatie die moet zijn verstrekt, opdat de termijn ingaat waarbinnen zijn leningsovereenkomst kan worden herroepen?

c) Indien de prejudiciële vraag onder b) ontkennend wordt beantwoord (en er tegen een verwijzing naar bepalingen van nationaal recht geen principiële bezwaren bestaan): Staat artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad in de weg aan een uitlegging volgens welke informatie met betrekking tot de herroeping „duidelijk” en „beknopt” is, wanneer de verwijzing naar een bepaling van nationaal recht – in casu § 492, lid 2, BGB in de van 30 juli 2010 tot en met 12 juni 2014 geldende versie – en de doorverwijzing daarin – in casu naar artikel 247, leden 3 tot en met 13, EGBGB in de van 4 augustus 2011 tot en met 12 juni 2014 geldende versie – er onontkoombaar toe leidt dat de consument, naast louter het lezen van wettelijke bepalingen, een juridische subsumptie moet verrichten – bijvoorbeeld of hem de lening is verstrekt tegen de gebruikelijke voorwaarden voor overeenkomsten die worden gewaarborgd door een onroerend goed en de tussentijdse financiering ervan, en of er sprake is van gelieerde overeenkomsten –, om duidelijkheid te verkrijgen welke verplichte informatie moet zijn verstrekt opdat de termijn ingaat waarbinnen zijn leningsovereenkomst kan worden herroepen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-130/95;

Specifiek beleidsterrein: FIN; EZK

​​​​​​​