C-66/23 Elliniki Ornithologiki Etaireia e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 5 april 2023 Schriftelijke opmerkingen: 23 mei 2023
Trefwoorden: vogelstand, speciale beschermingszones, beschermingsmaatregelen
Onderwerp:
• Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand
• Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand
• Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna
Feiten:
Met betrekking tot de omzetting van richtlijn 79/409 in de Griekse rechtsorde zijn de arresten van het Hof, Commissie/Griekenland (C-334/04), en, Commissie/Griekenland (C-293/07), waarin is verklaard dat de Republiek Griekenland de verplichtingen niet was nagekomen die voortvloeien uit artikel 4 van richtlijn 79/409, voor wat betreft, respectievelijk, de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s) en het duurzame en efficiënte beheer ervan. Met het besluit van 2010 zijn maatregelen vastgesteld om te voldoen aan genoemde arresten van het Hof. Bovendien is in juli 2009 een studie verricht om de activiteiten te identificeren die verenigbaar zijn met de soorten die bepalend zijn voor de aanwijzing van de bestaande SBZ’s. Die studie bevatte tevens een eerste opzet voor het interministerieel besluit. De bestreden handeling is vastgesteld op basis van die studie. De bestreden handeling stelt onder andere specifieke maatregelen, voorwaarden, procedures en interventies vast (horizontaal, dat wil zeggen met betrekking tot alle SBZ’s), met het doel de bepalende soorten van een SBZ te beschermen. Het gaat om in het wild levende vogelsoorten die zijn vermeld in bijlage I bij artikel 14 van het besluit van 2010, en ook om trekvogels die niet in die bijlage zijn opgenomen, die geregeld over het grondgebied van Griekenland trekken, welke vogels, samen met de criteria voor de aanwijzing van SBZ’s bedoeld in bijlage A bij dat besluit, dienen als bepalende indicatoren voor de aanwijzing van een gebied tot SBZ. De bestreden handeling richt zich met name op het voorkomen van storende factoren die een significant effect zouden hebben op de soorten waarvoor de SBZ’s ter bescherming zijn aangewezen. De eerste verzoekende partij in het hoofdgeding, de Elliniki Ornithologiki Etaireia (Grieks ornithologisch genootschap) heeft bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring ingesteld, met het verzoek enkele artikelen van de bestreden handeling nietig te verklaren. De andere verzoekende partijen hebben een ander beroep tot nietigverklaring ingesteld met het verzoek de bestreden handeling in haar geheel nietig te verklaren. De verzoekende partijen in het hoofdgeding stellen onder andere dat de bepalingen van de bestreden handeling in strijd zijn met de bepalingen van richtlijn 79/409.
Overweging:
De bestreden handeling dient als leidraad voor de uitvoering van activiteiten in de SBZ’s en de maatregelen van de overheid worden, naar eigen zeggen, beschouwd als „voorzorgsmaatregelen”, kennelijk in afwachting van de vaststelling van een alomvattend beschermingskader voor elke afzonderlijke SBZ. Niettemin zijn er in Griekenland tot op heden geen adequate instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld en zijn er geen adequate instandhoudingsmaatregelen genomen voor elke afzonderlijke SBZ, zoals echter wel was vereist op grond van de op het moment van de vaststelling van de bestreden handeling van kracht zijnde nationale wettelijke regeling en zoals ook heden ten dage nog steeds is vereist op grond van de geldende wetgeving. In deze omstandigheden en gezien de lange periode die is verstreken zonder dat de overheid beheersplannen (met de daarbij behorende doelstellingen en instandhoudingsmaatregelen) heeft vastgesteld voor elke SBZ afzonderlijk, blijft er daarom twijfel bestaan of met de bepalingen van de bestreden handeling, die horizontale „voorzorgsmaatregelen” bevatten voor alle SBZ’s die uitsluitend betrekking hebben op de „bepalende soorten” van een SBZ, de bepalingen van artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met de bepalingen van artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43, volledig en toereikend zijn omgezet. Volgens de individuele mening van een lid van de verwijzende rechterlijke instantie is in het onderhavige geval sprake van een zelfstandige inbreuk op artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147, gelezen in samenhang met artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43, door de Griekse wetgever, die tot nu toe geen beheersplannen heeft vastgesteld voor elke SBZ afzonderlijk, ongeacht de specifieke vraag of het bieden van bescherming aan uitsluitend de „bepalende soorten”, verenigbaar is met bijlage I en met artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147. De vraag of een nationaal beschermingssysteem van SBZ’s met deze kenmerken voldoet aan de vereisten van richtlijn 2009/147 is nog niet behandeld in de rechtspraak van het Hof.
Prejudiciële vragen:
1) Dient artikel 4, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/147/EG, gelezen in samenhang met artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43/EEG, aldus te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen, zoals de bepalingen die in de motivering zijn vermeld, op grond waarvan speciale beschermingsmaatregelen, maatregelen tot behoud en herstel van de soorten en de habitats van in het wild levende vogels in de speciale beschermingszones (SBZ’s) uitsluitend van toepassing zijn op „soorten die bepalend zijn voor de aanwijzing”, dat wil zeggen uitsluitend op de in het wild levende vogelsoorten die zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2009/147/EG en op de trekvogels die geregeld voorkomen in elke SBZ, welke vogels, samen met de in de nationale wettelijke regeling opgenomen criteria voor de aanwijzing van de SBZ’s, dienen als bepalende indicatoren voor de aanwijzing van een gebied tot SBZ?
2) Is het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang dat de genoemde speciale beschermingsmaatregelen, maatregelen tot behoud en herstel van de soorten en de habitats van in het wild levende vogels in de speciale beschermingszones (SBZ’s) voornamelijk preventieve basismaatregelen („voorzorgsmaatregelen”) zijn ter bescherming van de SBZ’s, met een horizontale toepassing, dat wil zeggen voor alle SBZ’s, en dat tot op de dag van vandaag in de Griekse rechtsorde nog geen beheersplannen zijn vastgesteld voor elke specifieke SBZ, die de doelstellingen en de maatregelen formuleren die noodzakelijk zijn om een gunstige staat van instandhouding van elke SBZ en van de soorten die daarin leven, te bereiken en te waarborgen?
3) Is het voor de beantwoording van de twee voorgaande vragen van belang dat, op grond van de verplichting om projecten en activiteiten te onderwerpen aan een milieueffectbeoordeling in de zin van richtlijn 2011/92/EU en de „passende beoordeling” als bedoeld in artikel 6, leden 2 tot en met 4, van richtlijn 92/43/EEG, alle soorten die zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2009/147/EEG of alle trekvogels die geregeld voorkomen in elke SBZ, in aanmerking worden genomen in het kader van een milieueffectbeoordeling van ieder specifiek publiek of particulier plan?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Griekenland (C-334/04), en, Commissie/Griekenland (C-293/07), Commissie/Oostenrijk (C-535/07)
Specifiek beleidsterrein: IenW, LNV