C-664/13 Nimanis

Contentverzamelaar

C-664/13 Nimanis

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 februari 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 februari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   27 maart 2014
Trefwoorden: rijbewijzen; woonplaatsvereiste.
Onderwerp: richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs

Verzoeker Nimanis is een LET staatsburger. In 2000 heeft hij zijn rijbewijs behaald. Sinds 2002 heeft hij in LET geen woonplaats meer, maar hij geeft aan er wel zijn ‘verblijfplaats’ te hebben. Hij vraagt het LET ‘CBR’ om verlenging van zijn (auto)rijbewijs. Dit wordt geweigerd omdat er een verplichting geldt dat een verzoeker ten minste 185 dagen in LET moet verblijven en conform de wettelijke regeling opgave moet doen van zijn woonplaats. Bezwaar maken levert niets op omdat de handelwijze van het ‘CBR’ in overeenstemming is met de wettelijke regeling. In april 2012 wordt het beroep van verzoeker gehonoreerd, de rechter acht het eerdere besluit ongegrond omdat het aantonen van een woonplaats ook op andere wijze mogelijk zou zijn. Het ‘CBR’ gaat in hoger beroep omdat hij van mening is dat de uniforme Europese procedure is ingesteld om misbruik te voorkomen van de mogelijkheid in andere EULS een rijbewijs te verwerven indien de procedure daar korter en/of goedkoper is. Er wordt ook gecontroleerd ook of aanvragers in het land van herkomst aan de gestelde criteria voldoen.

De verwijzende LET-rechter constateert dat het woonplaatsvereiste is ingevoerd bij de omzetting van RL 2006/126 . Aangezien hij twijfelt of dit vereiste verenigbaar is met EURrecht, vraagt hij zich af of de informatie in het register over zijn opgegeven woonplaats op het grondgebied van Letland het enig mogelijke bewijsmiddel is. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Moet artikel 12 van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs juncto de eerste volzin van punt 2 van de considerans van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke het enige middel om aan te tonen dat een persoon zijn gewone verblijfplaats in die staat (Letland) heeft, de opgegeven woonplaats van die persoon is? Moet onder „opgegeven woonplaats” worden verstaan de verplichting voor de persoon krachtens de nationale wettelijke regeling om zich in een staatsregister in te schrijven om mee te delen op welk adres hij bereikbaar is voor zijn rechtsbetrekkingen met de staat en het lokale bestuur?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-184/10 Grasser
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten