C-664/22 en C-666/22 Google Ireland e.a.  

Contentverzamelaar

C-664/22 en C-666/22 Google Ireland e.a.  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2023

Trefwoorden: dienstenrichtlijn, onlinetussenhandelsdienstverleners, informatieverplichtingen, onlinezoekmachines

Onderwerp:

•            Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt

•            Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

•            Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij

•            Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten

Feiten:

Verzoekster in zaak C-664/22, Google Ireland Limited, is een vennootschap naar Iers recht die in de EER online advertentiediensten aanbiedt en een zoekmachine beheert (verzoekster 1). Verzoekster in zaak C-666/22 beheert een onlineplatform dat de publicatie en raadpleging van advertenties voor onroerend goed mogelijk maakt, alsook de interactie tussen enerzijds eigenaars en beheerders van onroerend goed en anderzijds in accommodatie geïnteresseerde reizigers (verzoekster 2). Met haar beroep vordert verzoekster 1 met name nietigverklaring van de maatregel van 25-06-2019, waarbij de AGCOM verzoekster ambtshalve in het register van aanbieders van communicatiediensten (ROC) heeft ingeschreven, met de motivering dat verzoekster online advertentieruimte verkoopt en, ondanks dat haar statutaire zetel in het buitenland ligt, in Italië omzet behaalt. Verzoeksters in beide zaken vorderen daarnaast nietigverklaring van besluit nr. 200/21/CONS van de AGCOM waarbij, teneinde de bij artikel 1 van wet nr. 178/2020 ingevoerde bepalingen ten uitvoer te leggen en verordening 2019/1150 in nationaal recht om te zetten, de verplichting tot inschrijving in het ROC ook tot onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines is uitgebreid.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter vallen de door verzoeksters verrichte diensten onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van richtlijn 2015/1535, en zijn verzoeksters in casu gevestigd in Ierland. Hij vraagt zich af of de verplichting tot inschrijving in het ROC in overeenstemming is met artikel 3 van richtlijn 2000/31, aangezien die verplichting in het licht van die richtlijn een onrechtmatige beperking van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij kan vormen. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de verplichting tot inschrijving in het ROC in overeenstemming is met het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2006/123. Deze richtlijn bepaalt dat de lidstaten geen beperkingen mogen stellen aan het vrij verrichten van diensten door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter, met name door de verplichting op te leggen om bij bevoegde instanties een vergunning te verkrijgen. Tot slot onderzoekt de verwijzende rechter of de in besluit nr. 668/08/CONS van de AGCOM (zoals gewijzigd bij besluit nr. 200/21/CONS) vastgestelde verplichting tot inschrijving in het ROC in overeenstemming is met artikel 15 van verordening 2019/1150. In dit verband draagt artikel 15 van die verordening de lidstaten op om de adequate en doeltreffende handhaving van verordening 2019/1150 te verzekeren. Volgens die rechter brengen de litigieuze maatregelen van de AGCOM verplichtingen met zich die de vrije verrichting van diensten kunnen beperken.

Prejudiciële vragen C-664/22

1) Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan marktdeelnemers die in Italië werkzaam zijn maar in een ander Europees land zijn gevestigd, bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard worden opgelegd, zoals de inschrijving in een specifiek register en de verplichting tot betaling van een financiële bijdrage? Meer bepaald, zijn dergelijke nationale bepalingen in strijd met artikel 3 van de richtlijn elektronische handel (richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000) op grond waarvan op een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij – in casu Google Ireland Limited – uitsluitend de wetgeving (...) van de lidstaat waar hij is gevestigd van toepassing is?

2) Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan in een ander Europees land gevestigde marktdeelnemers bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard worden opgelegd? Meer bepaald, staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 [VWEU] en soortgelijke beginselen die uit richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG kunnen worden afgeleid, in de weg aan een nationale regeling waarbij aan tussenpersonen die in Italië werkzaam zijn maar daar niet gevestigd zijn, bijkomende lasten worden opgelegd ten opzichte van de lasten die in het land van oorsprong voor de uitoefening van dezelfde activiteit zijn vastgesteld?

3) Diende de Italiaanse Staat volgens het Unierecht, en met name richtlijn (EU) 2015/1535, de Commissie in kennis te stellen van de invoering van de verplichting tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten voor onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines? Meer bepaald, moet artikel 3, lid 4, onder b), tweede streepje, van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat een in een andere lidstaat dan Italië gevestigde particulier zich ertegen kan verzetten dat op hem de door de Italiaanse wetgever vastgestelde maatregelen (in artikel 1, leden 515, 516 en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020) worden toegepast die een beperking kunnen vormen voor het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij, indien de Commissie niet van die maatregelen in kennis is gesteld overeenkomstig die bepaling?

4) Staan verordening (EU) 2019/1150, en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een door een lidstaat vastgestelde regeling of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel volgens welke in een lidstaat werkzame onlinetussenhandelsdienstverleners verplicht zijn zich in te schrijven in het register van aanbieders van communicatiediensten, welke inschrijving een reeks formele en procedurele verplichtingen, bijdrageverplichtingen en verboden om meer dan een bepaald bedrag aan omzet te behalen, met zich brengt?”

Prejudiciële vragen C-666/22

1) Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan marktdeelnemers die in Italië werkzaam zijn maar in een ander Europees land zijn gevestigd, bijkomende lasten van administratieve of geldelijke aard worden opgelegd, zoals de inschrijving in een specifiek register en de verplichting tot betaling van een financiële bijdrage? Meer bepaald, zijn dergelijke nationale bepalingen in strijd met artikel 3 van de richtlijn elektronische handel (richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000) op grond waarvan op een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij de wetgeving (...) van de lidstaat waar hij is gevestigd van toepassing is?

2) Staat het Unierecht in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van artikel 1, leden 515, 516, en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020, waarbij aan in een ander Europees land gevestigde marktdeelnemers bijkomende lasten van administratieve of geldelijke aard worden opgelegd? Meer bepaald, staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 [VWEU] en soortgelijke beginselen die uit richtlijnen 2006/123/EG en 2000/31/EG kunnen worden afgeleid, in de weg aan een nationale regeling waarbij tussenpersonen die in Italië werkzaam zijn maar daar niet gevestigd zijn, worden verplicht tot inschrijving in een register, welke inschrijving bijkomende lasten met zich brengt ten opzichte van de lasten die in het land van oorsprong voor de uitoefening van dezelfde activiteit zijn vastgesteld?

3) Diende de Italiaanse Staat volgens het Unierecht, en met name richtlijn (EU) 2015/1535, de Commissie in kennis te stellen van de invoering van de verplichting tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten voor onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines? Meer bepaald, moet artikel 3, lid 4, onder b), tweede streepje, van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat een in een andere lidstaat dan Italië gevestigde particulier zich ertegen kan verzetten dat op hem de door de Italiaanse wetgever vastgestelde maatregelen (in artikel 1, leden 515, 516 en 517, van wet nr. 178 van 30 december 2020) worden toegepast die een beperking kunnen vormen voor het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij, indien de Commissie niet van die maatregelen in kennis is gesteld overeenkomstig die bepaling?

4) Staan verordening (EU) 2019/1150, en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een door een lidstaat vastgestelde regeling of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel volgens welke in een lidstaat werkzame onlinetussenhandelsdienstverleners verplicht zijn zich in te schrijven in het register van aanbieders van communicatiediensten, welke inschrijving een reeks formele en procedurele verplichtingen, bijdrageverplichtingen en verboden om meer dan een bepaald bedrag aan omzet te behalen, met zich brengt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: CIA Security International/Signalson en Securitel (C-194/94), Schnitzer (C-215/01), Airbnb Ireland (C-390/18)

Specifiek beleidsterrein: EZK