C-667/13 Massa Insolvente do Banco Privado Português (BPP)

Contentverzamelaar

C-667/13 Massa Insolvente do Banco Privado Português (BPP)

Zie bijlage rechts  de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   1 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   31 mei 2014
Trefwoorden: staatssteun

Onderwerp
- VWEU artikel 107 (staatssteun);
- Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag

De POR Staat (verzoeker) claimt een bedrag (€ 450 mln) uit een met een bankenconsortium gesloten leningsovereenkomst wegens verbeurd verklaren van een door hem gestelde persoonlijke zekerheid, plus de bedragen die zij als zekerheidspremies heeft bijgedragen.
De claim vloeit wordt gelegd wegens het oordeel van de EURCIE (in juli 2010) dat de genoemde leningen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun betreffen omdat zij tegen een gunstige(re) rentevoet zijn verstrekt. De EURCIE eist dan ook dat de steun wordt terugbetaald.
Verweerster BPP is het met het terugvorderingsbesluit van de EURCIE niet eens. Het besluit zou onder meer gebaseerd zijn op het feit dat de POR Staat procedureregels heeft geschonden: de Staat heeft verzuimd binnen zes maanden een herstelplan in te dienen en in dat geval volgt altijd de eis tot terugbetaling. De door de Staat gestelde zekerheid betreft noodsteun waar verzoekster geen economisch voordeel van heeft gehad en dus haar positie ten opzichte van concurrenten niet heeft versterkt.
BPP heeft ondertussen een verzoek tot nietigverklaring van het besluit ingediend bij het Gerecht (lopende zaak T-487/11).
De POR Staat stelt dat de POR rechter niet bevoegd is om zich over de rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het CIEbesluit uit te laten.
De rechter in eerste aanleg schort de zaak op wegens litispendentie.

De verwijzende POR rechter (Handelsrechtbank Lissabon) is van oordeel dat het besluit niet naar behoren gemotiveerd is; bovendien lijken motivering en dictum tegenstrijdig. Hij legt het HvJEU onderstaande vragen voor:
1 Is het besluit aangetast door een motiveringsgebrek doordat:
a) daarin niet is aangegeven waarom de door de Portugese Staat gestelde zekerheid het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt;
b) daarin niet wordt toegelicht waarom de in de vorm van een zekerheid verleende steun – die aanvankelijk werd geacht te vallen onder artikel 107, lid 3, VWEU – achteraf onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt werd verklaard?
2 Is het besluit gebrekkig wegens een tegenstrijdigheid tussen de motivering en het dispositief ervan op het punt van het tijdstip vanaf hetwelk de [steun] onrechtmatig wordt geacht: 5 december 2008 of 5 juni 2009?
3 Druist het besluit in tegen artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover de verleende steun het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig heeft beïnvloed, met name rekening houdende met het doel van de lening en het gebruik dat er daadwerkelijk van is gemaakt, en met het feit dat de begunstigde zijn werkzaamheden sinds 1 december 2008 heeft stilgelegd?
4 Druist het besluit in tegen artikel 107, lid 3, VWEU, gelet op het feit dat de steun ertoe strekte een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen, en deze steun om die reden verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is?
(subsidiair) de volgende relevante vraag worden toegevoegd:
5 Staan de leden 1 en 2 [van artikel 14] van verordening nr. 65[9]/1999 eraan in de weg dat het terug te vorderen bedrag in het concrete geval wordt verminderd wanneer die bepaling zonder discriminatie van toepassing is op alle schuldeisers van de insolvente onderneming?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten