C-667/16
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 20 februari 2017 Concept schriftelijke opmerkingen: 6 maart 2017 Schriftelijke opmerkingen: 6 april 2017 Trefwoorden: landbouw; korting op bedrijfstoeslagen; dierenwelzijn Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector Verzoeker krijgt bij besluit (van verweerder, Stas EZ) van 17-10-2012 een ‘randvoorwaardenkorting’ van 65% opgelegd voor in 2011 ontvangen landbouwsubsidies in verband met diverse overtredingen (dierenwelzijn). Verweerder stuurt verzoeker 09-12-2012 een factuur waartegen verzoeker bezwaar maakt dat op 27-12-2012 ongegrond wordt verklaard. Verzoeker gaat 05-02-2013 in beroep. (Omdat verzoeker op 26-04-2013 is overleden wordt de zaak door zijn twee erfgenamen voortgezet). Verweerder herziet 07-02-2013 zijn besluit door een randvoorwaardenkorting van 100% op te leggen voor alle in 2011 gevraagde subsidies. Verzoekers bezwaar wordt 29-04-2013 ongegrond verklaard waarop de erven in beroep gaan. Het besluit wordt opnieuw herzien (18-03-2014) en er volgt een nieuwe factuur (25-03-2014). Ook dit beroep wordt ongegrond verklaard. (Er worden vervolgens nog verschillende besluiten genomen, zie pagina 4 – waarbij het kortingspercentage niet is gemotiveerd en steeds wordt gewijzigd). Verzoekers hebben met name het gebrek aan motivering aangevochten en het feit dat verzoeker (toen nog in leven) in de bezwaarprocedure niet is gehoord. Zij bestrijden de verwijten van de gebrekkige dierenzorg en de tekortgeschoten administratie. Zij stellen dat verweerder de kortingspercentages ten onrechte (in strijd met de Vo.) bij elkaar heeft opgeteld. Zij laken het gebrek aan zorgvuldige belangenafweging, hetgeen in strijd is met de Awb. De verwijzende NL rechter (CBb) stelt vast dat gezien de inhoud van de verschillende controlerapporten (van de AID) verweerder terecht heeft vastgesteld dat verzoeker zijn verplichtingen niet is nagekomen (naleving beheerseisen op gebied van dierenwelzijn en milieu teneinde voor steun in aanmerking te komen). De rapportage toont voldoende aan dat het in geval van verzoeker gaat om nalaten van - beschermen tegen slechte weersomstandigheden; - gezond/geschikt voer geven; - hulp aan zieke dieren. Verweerder heeft erop gewezen dat deze verplichtingen al jaren van kracht zijn en dat in geval van verzoeker het niet naleven daarvan tot de (onnodige) dood van runderen uit zijn veestapel heeft geleid. Vraag blijft echter of de randvoorwaardenkorting juist is vastgesteld. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Heeft de Uniewetgever in de artikelen 70, 71 en 72 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector voorzien in de mogelijkheid om - zoals hier in geding, waar sprake is van meerdere niet-nalevingen op hetzelfde terrein van de randvoorwaarden - de verlagingen van de steun wegens herhaalde en niet herhaalde niet-naleving en van randvoorwaarden in geval van nalatigheid enerzijds en opzettelijke niet-nalevingen van randvoorwaarden anderzijds op te tellen? 2) Zo ja, welk artikel of onderdeel hiervan biedt hiervoor de grondslag en hoe luidt de rekenregel voor deze optelling? 3) Zo nee, kan hiervoor elders in het Unierecht een grondslag worden gevonden? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Specifiek beleidsterrein: EZ