C-669/23 Zhang 

Contentverzamelaar

C-669/23 Zhang 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2024

Trefwoorden: asiel, derdelander, terugkeerplicht

Onderwerp:

- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven: artikelen 3, 5 , 6, 8, en 9; en

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 1 en 7.

Feiten:

Verzoeker in het hoofdgeding heeft de Chinese nationaliteit. Verzoeker is besmet met HIV, is doofstom, rolstoelafhankelijk en lijdt aan een ernstige huidaandoening. Op 25 maart 2017 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 18 september 2017 is de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. In dit besluit is bepaald dat dit besluit tevens geldt als terugkeerbesluit en is bepaald dat verzoeker Nederland binnen vier weken moet verlaten. Dit terugkeerbesluit is de grondslag van de bewaringsmaatregel geweest en is, nadat is gebleken dat de verwijdering niet ten uitvoer kan worden gelegd, onverkort gehandhaafd. Verzoeker in het hoofdgeding is niet in het bezit van een geldig paspoort of ander geldig identiteitsdocument. Verweerder beschikt over een paspoort van verzoeker in het hoofdgeding, waarvan de geldigheidsduur op 4 juni 2019 is verlopen. Verzoeker is op 27 maart 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld met het oog op verwijdering naar China. Verzoeker in het hoofdgeding stelt dat de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel op 2 augustus 2023 en op 3 augustus 2023 onrechtmatig is geweest, omdat al eerder duidelijk was dat de Chinese autoriteiten geen reisdocument aan verweerder ten behoeve van de verwijdering van verzoeker in het hoofdgeding zouden verstrekken. Verzoeker stelt zich verder op het standpunt dat de Terugkeerrichtlijn en de jurisprudentie van het Hof aldus moeten worden uitgelegd, dat indien hij niet kan worden verwijderd, hij een verblijfsrecht moet krijgen.

Overweging:

De rechtbank twijfelt door het arrest van het Hof van 6 juli 2023 in de zaak Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen A.A. aan de uitleg van de artikelen 3, 5, 6, 8 en 9 van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met de artikel 12 en 17 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank vraagt in de prejudiciële vragen in wezen aan het Hof om het arrest Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen A.A. nader uit te leggen omdat de rechtbank twijfelt aan de reikwijdte van de verklaring voor recht die betrekking heeft op artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn. Meer in het bijzonder vraagt de rechtbank zich af waarom het Hof niet heeft overwogen dat de eerbiediging van het beginsel van non-refoulement ten volle wordt geëerbiedigd doordat de verwijdering moet worden uitgesteld met toepassing van artikel 9, eerste lid aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn. De Uniewetgever heeft niet tevens bepaald dat ook de terugkeerplicht voor de derdelander wordt geschorst indien de verwijdering niet kan plaatsvinden op grond van het beginsel van nonrefoulement en evenmin is bepaald dat het uitstel van verwijdering slechts dient plaats te vinden indien de verwijdering tijdelijk niet kan plaatsvinden. Door voor recht te verklaren dat er geen terugkeerbesluit kan worden vastgesteld indien vaststaat dat de verwijdering naar het beoogde land van bestemming voor onbepaalde tijd is uitgesloten op grond van het beginsel van non-refoulement, betekent dit, zo denkt de rechtbank althans, dat de derdelander ook geen plicht (meer) heeft om vrijwillig en/of zelfstandig het grondgebied van de Unie te verlaten. Derdelanders wiens terugkeer naar het land van herkomst een reëel en voorzienbaar risico om in een met artikel 3 EVRM-strijdige situatie te verkeren met zich brengt, komen in beginsel in aanmerking voor een beschermingsstatus. Alleen in het geval uitsluitingsgronden aan de orde zijn of de bescherming van de openbare orde en nationale veiligheid in de weg staat aan het verlenen en/of behouden van een beschermingsstatus, is het, naar het oordeel van de rechtbank, de uitdrukkelijke wens van de Uniewetgever geweest om deze derdelanders uit te sluiten van bescherming en verblijf.

Prejudiciële vragen:

I Dienen artikelen 3, 5 , 6, 8, en 9, van de Terugkeerrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat uitsluitend indien de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen en beginselen die aan verwijdering door de lidstaat naar het land van bestemming in de weg staan, tevens in de weg staan aan het niet vrijwillig of zelfstandig kunnen voldoen aan de terugkeerplicht door de derdelander door naar een ander derde land te vertrekken, er geen terugkeerbesluit kan worden vastgesteld, dan wel een reeds genomen terugkeerbesluit dient te worden ingetrokken of geschorst? II Is een nationale wettelijke regeling waarbij het aanspraak kunnen maken op elementaire voorzieningen is gekoppeld aan rechtmatig verblijf, verenigbaar met artikel 5 Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met punten 12 en 24 van de Terugkeerrichtlijn en artikel 1 en artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten en zo ja, dient het bestaan van een dergelijke regeling dan te worden betrokken bij vraag of een terugkeerbesluit kan worden vastgesteld en/of gehandhaafd indien de derdelander niet kan worden verwijderd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-331/16 en C-366/16 K. v. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en H.F. v. Belgische Staat; C-483/20 - Commissaire général aux réfugiés en aux apatrides (Unité familiale - Protection déjà accordée); C-441/19 - Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Retour d’un mineur non accompagné); C-673/19 M e.a.; C-546/19 - Westerwaldkreis; X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-69/21 - Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Éloignement - Cannabis thérapeutique); C-663/21 Bundesamt fur Fremdenwesen und Asyl; C-146/14.

Specifiek beleidsterrein: JenV