C-672/20 L.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 februari 2021 Schriftelijke opmerkingen: 21 maart 2021
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;
Onderwerp :
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening;
Feiten:
Verzoeker heeft van verweerster betaling van 250 EUR compensatie gevorderd krachtens artikel 5(1)c)iii) jo artikel 7(1)a) van de verordening vanwege de meer dan acht uur vertraagde aankomst van vlucht OE 105. Verweerster heeft aangevoerd dat verzoeker niet is vertrokken met vlucht OE 105; derhalve is de verordening overeenkomstig artikel 3(2)a) ervan niet toepasselijk. Bij het bestreden vonnis heeft de rechter in eerste aanleg de vordering toegewezen. De rechter oordeelde dat het voor het resultaat van de procedure niet relevant is of verzoeker – nadat hij heeft ingecheckt – al dan niet daadwerkelijk met de vertraagde vlucht is vertrokken. De rechter is er van uitgegaan dat een blikseminslag een buitengewone omstandigheid vormt in de zin van artikel 5(3) van de verordening en heeft enkele maatregelen behandeld die redelijkerwijs van verweerster konden worden verwacht. Onder andere betreurde het dat niets was aangevoerd met betrekking tot een mogelijke omboeking van de passagiers naar een andere vlucht, alsmede dat niet was toegelicht waarom verweerster niet direct een vervangend vliegtuig heeft kunnen vinden. De rechter heeft erop gewezen dat verweerster reeds vanaf de blikseminslag ermee rekening had moeten houden dat de volgende vluchten aanzienlijke vertraging zouden kunnen ondervinden, ook al was bij de inspectie uiteindelijk geen relevante schade ontdekt.
Overweging:
De behandeling van alle vragen is voor de appelrechter noodzakelijk om definitief te kunnen oordelen over het hoger beroep. Al naargelang de passagier binnen de werkingssfeer van de verordening valt, moet het bestreden vonnis of onmiddellijk aldus worden gewijzigd dat de vordering wordt afgewezen of komt de nadere toetsing in aanmerking (eerste vraag). Wanneer het bij een blikseminslag niet om een buitengewone omstandigheid gaat, dan moet het bestreden vonnis in ieder geval worden bevestigd (tweede vraag). Al naargelang de luchtvaartmaatschappij erin slaagt te bewijzen dat zij louter door de vertraagde uitvoering met een vervangend vliegtuig alle redelijke maatregelen heeft getroffen, moet het
bestreden vonnis of worden bevestigd of worden gewijzigd in de zin dat de vordering wordt afgewezen (derde vraag).
Prejudiciële vragen:
[1] Moet artikel 3, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: „verordening nr. 261/2004”) aldus worden uitgelegd dat de verordening van toepassing is op een passagier die reeds voor het bereiken van de luchthaven online heeft ingecheckt en geen ruimbagage bij zich heeft, die op het beeldscherm met vluchtinformatie van de luchthaven de vertrag ing van de vlucht waarneemt, bij de boarding gate op nadere informatie wacht en bij de balie van de luchtvaartmaatschappij informeert naar het vertrek van de geboekte vlucht, die van verweersters medewerkers noch een verklaring krijgt of en wanneer de vlucht zal vertrekken, noch een aanbod voor een vervangende vlucht, en die vervolgens zelf een andere vlucht naar zijn eindbestemming boekt, zonder met de oorspronkelijk geboekte vlucht te vertrekken?
[2] Moet artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 van verordening nr. 261/2004, wanneer deze de eindbestemming van de passagier met een vertraging van 8:19 uur bereikt, omdat tijdens de op twee na laatste vlucht het vliegtuig werd beschadigd door een blikseminslag, de na de landing geraadpleegde technicus van een door de luchtvaartmaatschappij ingeschakeld onderhoudsbedrijf alleen geringe beschadigingen aantrof, die echter geen gevolgen hadden voor het goed functioneren van het vliegtuig („some minor findings”), de voorlaatste vlucht werd uitgevoerd, maar tijdens de pre-flight-checks voor de uitvoering van de laatste vlucht is gebleken dat het vliegtuig voorlopig niet meer kon worden ingezet, en de luchtvaartmaatschappij derhalve in plaats van het oorspronkelijk geplande, beschadigde vliegtuig een vervangend vliegtuig heeft ingezet, dat de laatste vlucht heeft uitgevoerd met een vertraging bij vertrek van 7:40 uur?
[3] Moet artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat het tot de door de luchtvaartmaatschappij te treffen redelijke maatregelen behoort om de passagier een omboeking naar een andere vlucht aan te bieden, waarmee hij zijn eindbestemming met een vertraging van 5:00 uur zou hebben bereikt (en – op grond van de door hem op eigen initiatief verrichte boeking – ook werkelijk heeft bereikt), hoewel de luchtvaartmaatschappij de vlucht in plaats van met het niet meer inzetbare vliegtuig met een vervangend vliegtuig heeft uitgevoerd, waarmee de passagier zijn eindbestemming zou hebben bereikt met een vertraging van 8:19 uur?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW