C-674/19 Skonis ir kvapas
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 oktober 2019 Schriftelijke opmerkingen: 15 december 2019
Trefwoorden : accijns, douane; belastingen;
Onderwerp :
- Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten
- Verordening nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1006/2011 van de Commissie van 27 september 2011, uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014.
Feiten:
Verzoekster, een in Litouwen gevestigde onderneming die onder meer actief is in de detailverkoop van diverse tabaksproducten, heeft tussen 2012 en 2015 verschillende hoeveelheden waterpijptabak in zakjes van 50g en 250g Litouwen ingevoerd. De zakjes waterpijptabak bestonden voor maximaal 24% uit tabak. Na onderzoek van de elektronische invoeraangiften van de onderneming stelde de douaneautoriteit voor de regio Vilnius vast dat verzoekster een ander (netto)gewicht voor de zakjes waterpijptabak had opgegeven dan op de facturen en pakbonnen was vermeld, zij had slechts het nettogewicht van één bestanddeel vermeld en niet het nettogewicht van het product in zijn geheel. De onderneming moest daarom 1 308 750,28 EUR aan accijns, 274 837,74 EUR aan btw bij invoer, 512 513 EUR aan rente wegens laattijdige betaling van de accijns en 43 532 EUR aan rente wegens laattijdige betaling van de btw bij invoer bijbetalen. Verzoekster was het hier niet mee eens en was van mening dat accijns niet over het product in zijn geheel maar alleen over de tabak daarin moest worden geheven en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter heeft de Uniewetgever in artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64 niet nader bepaald uit welke „andere stoffen” een product moet bestaan om als tabaksfabrikaat te kunnen worden beschouwd. Met betrekking tot dit aspect lijkt dit begrip zich op het eerste gezicht niet uit te strekken tot om het even welke stoffen, maar enkel tot stoffen die tabakssurrogaten in een bepaald tabaksfabrikaat zijn, met andere woorden stoffen die hetzelfde doel hebben (dezelfde functie vervullen) als tabak in een specifiek product. Het moet dus worden onderzocht of de zakjes waterpijptabak, ongeacht de hoeveelheid aan tabak en andere stoffen daarin, inderdaad binnen de werkingssfeer van dit artikel vallen. Vervolgens stelt de verwijzende rechter dat uit een systemische analyse van de bepalingen van richtlijn 2011/64 blijkt dat accijns moet worden geheven over alle tabaksfabrikaten, dat wil zeggen over relevante producten – ook die welke als rooktabak worden beschouwd –, en niet over de erin vervatte tabak (de specifieke hoeveelheid tabak). Dit zou leiden tot de conclusie dat in een zaak als die in het hoofdgeding andere bestanddelen van het waterpijpproduct wellicht niet ervoor kunnen zorgen dat het gehele product niet kan worden aangemerkt als rooktabak in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64. De verwijzende rechter vraagt zich af of het product aan de criteria voor rooktabak voldoet en of de bestanddelen van waterpijptabak zoals (1) suikersiroop, (2) smaakstoffen en/of (3) glycerine als tabakssurrogaten mogen worden beschouwd.
Prejudiciële vragen:
(1) Moet artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten aldus worden uitgelegd dat waterpijptabak als die welke in de onderhavige zaak aan de orde is [dat wil zeggen waterpijptabak bestaande uit tabak (maximaal 24 %), suikersiroop, glycerine, smaakstoffen en conserveermiddel], voor de toepassing van deze bepaling dient te worden beschouwd als een product dat „[…] gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak [bestaat]”?
(2) Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64/EU, ook wanneer het in samenhang met artikel 2, lid 2, van deze richtlijn moet worden gelezen, aldus worden uitgelegd dat wanneer de tabak in een melange die bestemd is om te worden gerookt – in casu waterpijptabak (het litigieuze product in de onderhavige zaak) – aan de criteria van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64/EU voldoet, die gehele melange als rooktabak dient te worden beschouwd, ongeacht de daarin vervatte andere stoffen?
(3) Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, moet(en) artikel 2, lid 2, en/of artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64/EU dan aldus worden uitgelegd dat het gehele litigieuze product als aan de orde in het hoofdgeding, dat wordt vervaardigd door tabak van fijne snede met andere vloeibare en normaliter fijne stoffen (suikersiroop, glycerine, smaakstoffen en conserveermiddel) te mengen, voor de toepassing van deze richtlijn als rooktabak dient te worden aangemerkt?
(4) Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord en de eerste en de derde vraag bevestigend worden beantwoord, moeten de bepalingen van post 2403 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1006/2011 van de Commissie van 27 september 2011, uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012, uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014, dan aldus worden uitgelegd dat bestanddelen van waterpijptabak zoals (1) suikersiroop, (2) smaakstoffen en/of (3) glycerine niet als „tabakssurrogaten” mogen worden beschouwd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-638/17 Skonis ir kvapas, C-638/15 Eko-Tabak,
Specifiek beleidsterrein: FIN, Fin-Fisc