C-677/23 Slovenska sporitelnav
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 2 januari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 19 februari 2024
Trefwoorden: kredietovereenkomst, jaarlijkse kostenpercentage
Onderwerp:
- Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad: artikel 5, lid 1, onder g), artikel 6, lid 1, onder f), artikel 10, lid 2, onder c), d), f), g) en h), artikel 10, lid 5, onder f), artikel 19, lid 5, en bijlage III, punt 3; en
- Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad: artikel 3, lid 1, en artikel 7, lid 1.
Feiten:
In 2014 hebben de verzoekende partijen, A.B. en F.B., in de onderhavige zaak met de verwerende bank, Slovenská sporiteľňa, a.s., een consumentenkredietovereenkomst gesloten. De verzoekende partijen hebben de geldigheid van de kredietovereenkomst betwist en hebben daarbij aangevoerd dat de overeenkomst inbreuk maakt op hun consumentenrechten omdat de overeenkomst geen vermelding bevat van de duur ervan en van de bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (hierna: JKP) gebruikte hypothesen. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep afgewezen op grond dat het volstaat dat de duur van de overeenkomst kan worden afgeleid uit de bedingen van de kredietovereenkomst, namelijk uit het aantal maandelijkse termijnen en uit de datum van betaling van de eerste en de laatste termijn. De verzoekende partijen hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij de rechter in tweede aanleg, de nationale rechter die het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend.
Overweging:
Hoewel de rechter in eerste aanleg van oordeel was dat de duur van een overeenkomst ook kan worden vastgesteld op basis van een overeenkomst op grond waarvan voor bepaalde tijd een contractuele verhouding wordt aangegaan totdat alle krachtens of naar aanleiding van het krediet ontstane betrekkingen volledig zijn afgewikkeld, is de verwijzende rechter van oordeel dat, aangezien de richtlijn vereist dat de duur van de overeenkomst op duidelijke en beknopte wijze wordt vermeld, het bijzonder problematisch is om een nauwkeurig tijdskader voor een kredietdienst vast te stellen en om het tijdskader van een dergelijke dienst en derhalve ook de looptijd ervan en het precieze tijdstip van daadwerkelijke afwikkeling van alle verbintenissen aan te geven. De verwijzende rechter is van oordeel dat de duur van de overeenkomst niet zonder problemen kan worden vastgesteld aan de hand van de andere contractuele bedingen, zoals die betreffende de termijnen, of aan de hand van de datum van de volledige aflossing van alle verbintenissen. De verwijzende rechter is ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag tevens van oordeel dat de voor de berekening van het JKP gebruikte hypothesen moeten worden vermeld in het licht van het vereiste van transparantie van de informatie over het JKP en, subsidiair, in het licht van de mogelijkheid om de juistheid daarvan na te gaan. De verwijzende rechter stelt dat de richtlijn niet alleen vereist dat de voor de berekening van het JKP gebruikte hypothesen worden vermeld maar tevens dat deze op duidelijke en beknopte wijze worden vermeld. Aan dit vereiste is voldaan wanneer de hypothesen in de vorm van een samenvatting worden gepresenteerd, bij gebreke waarvan mogelijk niet wordt voldaan aan het vereiste van duidelijkheid en beknoptheid aangezien de formule van punt 1 van bijlage I bij richtlijn 2008/48 niet eenvoudig is en een dergelijke constructie niet duidelijk en beknopt lijkt wanneer de consument in het kader van de overeenkomst zelf de verschillende voor de berekening van het JKP gebruikte hypothesen moet identificeren.
Prejudiciële vragen:
A.1 Moet artikel 10, lid 2, onder c), van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66; hierna ook: „richtlijn 2008/48”) aldus worden uitgelegd dat de duidelijke en beknopte vermelding van de duur van een kredietovereenkomst in een contractueel beding: – vereist dat de looptijd van de betreffende overeenkomst duidelijk wordt vermeld, bijvoorbeeld door de datum van sluiten en aflopen van de overeenkomst (van... tot...) aan te geven, mogelijk met gebruikmaking van op een kalender terug te vinden tijdseenheden zoals maanden of jaren (bijvoorbeeld voor een periode van één jaar), of
– dat het volstaat dat de consument de duur van de overeenkomst kan berekenen op basis van de contractuele bedingen of deze duur anderszins kan vaststellen, bijvoorbeeld op basis van het aantal maandelijkse termijnen of het tijdstip van volledige aflossing van het krediet?
A.2 Moet artikel 10, lid 2, onder c), van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat de in een kredietovereenkomst opgenomen vermelding van de duur ervan overeenstemt met de periode die in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (hierna ook: „richtlijn 2005/29”) wordt omschreven met de bewoordingen „gedurende [...] een commerciële transactie”?
B Moeten de in artikel 10, lid 2, onder g), van richtlijn 2008/48 opgenomen bewoordingen „op duidelijke en beknopte wijze” en „alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen” aldus worden uitgelegd dat:
– de hypothesen die zijn gebruikt voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) in de betreffende overeenkomst duidelijk als zodanig moeten worden vermeld, of dat
– de consument op basis van de contractuele bedingen zelf de relevante hypothesen dient vast te stellen die voor de berekening van dat percentage zijn gebruikt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-42/15 Home Credit Slovakia; C-453/10 ;C-186/16.
Specifiek beleidsterrein: EZK