C-680/24 WizzAir Hungary

Contentverzamelaar

C-680/24 WizzAir Hungary

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 december 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    25 januari 2025

Trefwoorden: luchthavengelden, transparantie

Onderwerp:  Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden: artikel 2, punt 3, artikel 6 en artikel 11, lid 7.

Feiten:
De zaak heeft betrekking op het beroep van verzoekende partij ‘WizzAir Hungary’, een vennootschap naar Hongaars recht. Zij komt op tegen een besluit van de Poolse burgerluchtvaartautoriteit. Deze autoriteit heeft op 31 oktober 2019 een wijziging van de tariefbepalingen inzake luchthavengelden en de toetsing op rechtmatigheid ervan goedgekeurd. WizzAir stelt dat autoriteit ‘nieuwe raadplegende gesprekken’ had moeten voeren met de betrokken partijen voor een dergelijke procedure, als bedoeld in artikel 11, lid 7, eerste zin van richtlijn 2009/12. Op grond van dat artikel moet een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit voor het onderzoek naar de rechtvaardiging van de wijziging van het systeem toegang krijgen tot de nodige informatie van de betrokken partijen en deze partijen raadplegen alvorens het besluit te nemen. 

Overweging:
Op grond van artikel 6, lid 4, van richtlijn 2009/12 wordt een besluit van de luchthavenbeheerder tot wijziging van het systeem pas van kracht nadat de toezichthoudende autoriteit de kwestie heeft onderzocht. In deze zaak werd de nationale procedure van artikel 6, lid 5, onder a), van de richtlijn toegepast en daarmee artikel 6, leden 3 en 4 uitgesloten. De verwijzende rechter wil weten of de uitsluiting van de toepassing van leden 3 en 4 ertoe leidt dat er ook geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 11, lid 7, ter zake van de verplichting van de autoriteit om afzonderlijke raadplegende gesprekken te voeren. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de beperking van de ‘kring van entiteiten’ die door de luchthavenbeheerder moet worden geraadpleegd in strijd is met de richtlijn en de beginselen van transparantie en non-discriminatie.

Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 11, lid 7, van richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden (PB 2009, L 70, blz. 11) aldus worden uitgelegd dat de uit die bepaling voortvloeiende verplichting van de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit om bij het onderzoek van de rechtvaardiging voor de wijziging van het systeem of het niveau van de luchthavengelden overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn de betrokken partijen te raadplegen, geen betrekking heeft op gevallen waarin die autoriteit toepassing geeft aan de verplichte nationale wettelijke procedure van artikel 6, lid 5, onder a), van de richtlijn, waarin is bepaald dat de luchthavengelden of het maximumniveau ervan worden vastgesteld of goedgekeurd door de onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, rekening houdend met het voor die procedure geldende vereiste van transparantie van de nationale procedure dat voortvloeit uit artikel 6, lid 5, tweede volzin, van de richtlijn? 

2) Is het verenigbaar met artikel 6, lid 2, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 3, van de richtlijn om in het nationale recht te voorzien in een regeling volgens welke de luchthavenbeheerder bij het wijzigen van het systeem of het niveau van de luchthavengelden uitsluitend raadplegende gesprekken moet voeren met de luchtvaartmaatschappijen die de betreffende luchthaven permanent gebruiken of met de vertegenwoordigers van die maatschappijen, in het bijzonder met het comité van luchtvaartmaatschappijen of de verenigingen van luchtvaartmaatschappijen, en niet met de luchthavengebruikers in de zin van artikel 2, punt 3, van de richtlijn, dat wil zeggen met iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die naar of vanaf de betreffende luchthaven door de lucht passagiers, post en/of vracht vervoert? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-379/18 ; 14/86; C-321/05 ; C-176/09 

Specifiek beleidsterrein: IenW