C-683/19 Viesgo Infraestructuras Energéticas
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 7 november 2019 Schriftelijke opmerkingen: 24 december 2019
Trefwoorden : financiering sociaal tarief; evenredigheid; elektriciteitsvoorziening
Onderwerp :
• Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG
Feiten:
De onderneming Viesgo Infraestructuras Energéticas, S.A. (voorheen E.ON España, S.L.U.) heeft bij de verwijzende bestuursrechter beroep ingesteld tegen koninklijk besluit 968/2014 omdat zij van mening was dat de wettelijke regeling van de financiering van het sociaal tarief die daarin is vastgesteld, onverenigbaar is met richtlijn 2009/72. De Spaanse verwijzende rechter heeft het beroep toegewezen en de financieringsregeling voor het sociaal tarief buiten toepassing verklaard, en de artikelen 2 en 3 van koninklijk besluit 968/2014 nietig verklaard omdat deze nationale regeling onverenigbaar zou zijn met richtlijn 2009/72. De Spaanse overheid heeft tegen deze uitspraak een constitutionele klacht ingesteld omdat, zo betoogt zij, door het buiten toepassing laten van de nationale regeling zonder eerst een prejudiciële vraag te stellen, het grondrecht op een eerlijk proces was geschonden. Het grondwettelijk hof van Spanje heeft deze klacht gegrond verklaard, en de uitspraak van de verwijzende rechter vernietigd. De verwijzende rechter heeft een nieuw termijn verleend om argumenten aan te voeren en besloten een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen.
Overweging:
Aangezien de verwijzende rechter zich gebonden acht door de uitspraak van het Tribunal Constitucional en gelet op het recht van de partijen bij het geding op een doeltreffende voorziening in rechte, kan de verwijzende rechter als laatste nationale rechter die ten gronde bevoegd is om te bepalen of er al dan niet sprake is van een „acte éclairé” op het bestreken gebied van de elektriciteitssector, zich niet langer op zijn eerdere oordeel beroepen en heeft hij besloten het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken. Derhalve rijst de vraag of de regeling inzake de financiering van het sociaal tarief zoals vastgesteld in wet 24/2013 en nader uitgewerkt in de artikelen 2 en 3 van koninklijk besluit 968/2014, strookt met artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72, waarin is bepaald dat de openbaredienstverplichtingen duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn en de gelijke toegang voor communautaire elektriciteitsbedrijven tot nationale consumenten waarborgen.
Prejudiciële vragen:
1) Staan de in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72/EG vastgestelde vereisten volgens de rechtspraak van het Hof, waaronder de arresten van 20 april 2010 (zaak C-265/08,) en 7 september 2016 (zaak C-121/15, ANODE), in de weg aan een nationale regeling – zoals die is vastgelegd in artikel 45, lid 4, van Ley 24/2013, de 26 de diciembre (wet 24 van 26 december 2013) en verder is ontwikkeld in de artikelen 2 en 3 van Real Decreto 968/2014, de 21 de noviembre (koninklijk besluit 968 van 21 november 2014) – waarbij de financiering van het sociaal tarief wordt afgewenteld op bepaalde spelers in de elektriciteitsvoorziening, namelijk de moederondernemingen van concerns of, in voorkomend geval, ondernemingen die gelijktijdig activiteiten uitvoeren op het gebied van productie, distributie en verkoop van elektrische energie, hoewel sommige van die spelers een bijzonder gering specifiek gewicht hebben binnen de sector, terwijl andere ondernemingen of concerns die vanwege hun omzet, vanwege hun relatieve belang in een bedrijfssector of omdat zij gelijktijdig en op geïntegreerde wijze twee van die activiteiten uitvoeren mogelijk beter in staat zijn om deze kosten te dragen, van deze lasten zijn vrijgesteld?
2) Is een nationale regeling waaruit voortvloeit dat de verplichting tot financiering van het sociaal tarief niet bij uitzondering, noch voor beperkte tijd, maar wel voor onbepaalde tijd en zonder enige tegenprestatie of compenserende maatregelen wordt vastgesteld, verenigbaar met het in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72/EG vastgestelde vereiste van evenredigheid?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (283/81); (28/62-30/62); (C-6 en C-9/90); (C-555/07); (C-265/08); (C-121/15)
Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV