C-685/21 Stadtverkehr Lindau
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 januari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 23 februari 2022
Trefwoorden : aansprakelijkheid, verzekering, Brussel I bis-verordening, rechterlijke bevoegdheid
Onderwerp :
- Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-verordening)
- Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid
Feiten:
Verzoekster, die in het rechtsgebied van de rechter in eerste aanleg woont, is op 30-07-2019 in Duitsland zwaargewond geraakt bij een ongeval met een aan verweerster toebehorende bus. Verweerster is een gemeentelijk vervoerbedrijf dat krachtens de Duitse wet op de verplichte verzekering (dPflVG) is vrijgesteld van de verplichting om een verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid af te sluiten. Verzoekster vordert schadevergoeding van verweerster. Het geding betreft de vraag of de Oostenrijkse gerechten internationaal bevoegd zijn. Verzoekster baseert haar vordering op artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van de Brussel I bis-verordening. Verweerster voert aan dat zij geen verzekeringsonderneming is, zodat de verzekeringsrechtelijke bepalingen van de Brussel I bis-verordening niet van toepassing zijn. De afwijking van de verzekeringsplicht doet daaraan niet af.
Overweging:
Artikel 10 en volgende van de Brussel I bis-verordening hebben volgens de duidelijke bewoordingen ervan alleen betrekking op „verzekeringszaken”. Dat geldt ook voor de rechtstreekse vordering tegen de wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar uit hoofde van artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van de Brussel I bis-verordening. Deze bepaling is dus niet van toepassing op vorderingen tegen de houder. In het onderhavige geval stelt verzoekster echter geen vordering in tegen verweerster in haar hoedanigheid van houdster van het voertuig, maar stelt zij zich veeleer op het standpunt dat verweerster naar Duits recht, wegens de afwijking van de verzekeringsplicht, op dezelfde wijze als een wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijk is. Derhalve rijst de vraag of het forum als bedoeld in artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van de Brussel I bis-verordening ook in casu geldt. Indien artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van de Brussel I bisverordening echter aldus wordt uitgelegd dat alleen vorderingen tegen verzekeringsondernemingen daaronder vallen, dan zou de bevoegdheidsrechtelijke bescherming van de gelaedeerde in grensoverschrijdende situaties worden ondermijnd door een afwijking van de verzekeringsplicht.
Prejudiciële vraag:
Is een onderneming die weliswaar geen verzekeringsonderneming is, maar wegens een afwijking van de verzekeringsplicht in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid op grond van het toepasselijke recht als „Quasiversicherer” (quasi-verzekeraar) op dezelfde wijze als een verzekeraar overeenkomstig de verzekeringsregelgeving aansprakelijk is voor de schade die door de haar toebehorende motorvoertuigen is veroorzaakt, een verzekeraar in de zin van artikel 11, lid 1, en artikel 13, lid 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-412/98), FBTO Schadeverzekeringen (C-463/06), MMA IARD (C-340/16), (C-106/17)
Specifiek beleidsterrein: JenV, SZW