C-687/21 Saturn
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 20 januari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 6 maart 2022
Trefwoorden : AVG, immateriële schade, persoonsgegevens
Onderwerp :
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG)
Feiten:
Verzoeker in het hoofdgeding is naar het kantoor van verweerster gegaan, teneinde aldaar een huishoudelijk apparaat te bestellen, waarbij het aankoopbedrag diende te worden gefinancierd door middel van een lening. Hiertoe heeft een medewerker van de onderneming een koop- en kredietovereenkomst opgesteld. De stukken bevatten behalve de achternaam en de voornamen, ook het adres, de woonplaats, de werkgever, het desbetreffende inkomen van de klant bij de werkgever en bankgegevens. Verzoeker is met deze documenten naar het hem aangewezen afgifteloket gegaan, waar andere medewerkers van verweerster de afgifte van de goederen dienden af te handelen. Een derde klant is voorgedrongen, hetgeen de medewerkers evenwel niet hebben opgemerkt, en ontving van hen zowel het door verzoeker bestelde huishoudelijk apparaat als de daarbij behorende, door verzoeker aan verweersters medewerkers overhandigde documenten aangaande de overeenkomst. Verzoeker kreeg de documenten weer terug, ongeveer 30 minuten na de overhandiging ervan aan de derde. Verzoeker vordert thans van verweerster smartengeld wegens immateriële schade, mede op grond van de AVG. Verweerster werpt tegen dat een mogelijke schending van de AVG aanzienlijk moet zijn, hetgeen in casu niet het geval is. Misbruik van gegevens, dus het gebruik van de persoonsgegevens van verzoeker door de derde, is noch aangevoerd, noch is daarvan tot dusver gebleken.
Overweging:
De verwijzende rechter is van oordeel dat wanneer artikel 82 van de algemene verordening gegevensbescherming geldig is, er met betrekking tot de gevorderde vergoeding van immateriële schade, sprake zou kunnen zijn van een recht, indien dat recht reeds is ontstaan bij het doorgeven aan de onbevoegde derde van het papieren document, met de inhoud ervan en de persoonsgegevens van verzoeker. Teneinde twijfel aan de juistheid van de uitlegging van de verwijzende rechter weg te nemen, moet de prejudiciële verwijzing ook aldus worden begrepen dat verduidelijkt moet worden of bij het onachtzaam overhandigen van het papieren document aangaande de in het elektronisch gegevensverwerkingssysteem opgenomen gegevens aan een onbevoegde derde in wezen reeds sprake is van schending van de algemene verordening gegevensbescherming, hetgeen verweerster fel betwist, waarbij de onderneming haar onschuld moet bewijzen. Tevens moet worden verduidelijkt in hoeverre gedeelde schuld een recht op schadevergoeding gedeeltelijk of volledig in de weg kan staan.
Prejudiciële vragen:
1. Is de bepaling betreffende schadevergoeding in de Europese algemene verordening gegevensbescherming (artikel 82 AVG) ongeldig wegens de onbepaaldheid van de rechtsgevolgen bij de vergoeding van immateriële schade?
2. Moet voor een recht op schadevergoeding, behalve het onbevoegd bekendmaken van de te beschermen gegevens aan een onbevoegde derde, een door de eisende partij uiteen te zetten immateriële schade kunnen worden vastgesteld?
3. Volstaat voor een schending van de algemene verordening gegevensbescherming dat de persoonsgegevens van de betrokkene (naam, adres, beroep, inkomen, werkgever) door een vergissing van medewerkers van de betrokken onderneming abusievelijk in gedrukte vorm, op papier, aan een derde op een papieren document worden doorgegeven?
4. Is er sprake van een onrechtmatige verdere verwerking door het onbedoeld doorgeven (verstrekken) aan een derde, wanneer de onderneming door toedoen van haar medewerkers de gegevens, die overigens in het elektronisch gegevensverwerkingssysteem worden ingevoerd, abusievelijk in geprinte vorm heeft doorgegeven aan een onbevoegde derde [artikel 2, lid 1, artikel 5, lid 1, onder f), artikel 6, lid 1, en artikel 24 van de algemene verordening gegevensbescherming]?
5. Is er al sprake van immateriële schade in de zin van artikel 82 van de algemene verordening gegevensbescherming wanneer de derde, die het document met de persoonsgegevens heeft ontvangen, van deze gegevens geen kennis heeft genomen, voordat het papier met de inlichtingen is teruggegeven, of vormt het onbehagen van degene wiens persoonsgegevens onrechtmatig zijn doorgegeven reeds immateriële schade in de zin van dat artikel, omdat bij elke onrechtmatige verstrekking van persoonsgegevens de niet uit te sluiten mogelijkheid bestaat dat de gegevens toch onder een onbekend aantal personen verder verspreid zouden kunnen worden of zelfs zouden kunnen worden misbruikt?
6. Hoe ernstig is de schending, wanneer het onbedoeld doorgeven aan de derde te vermijden valt door een betere controle van de bij de onderneming werkzame hulpkrachten en/of door een betere organisatie van de gegevensbeveiliging, bijvoorbeeld door de afgifte van goederen te scheiden van het beheer van de documenten betreffende de overeenkomst en met name betreffende de financiering, door middel van een afzonderlijk bewijs van afgifte of door het binnen de onderneming doorsturen van een mededeling aan de medewerkers van het afgifteloket, en dus zonder tussenkomst van de klant, aan wie de geprinte documenten, met inbegrip van de goedkeuring tot afgifte, zijn overhandigd [artikel 32, leden 1, onder b), en 2, evenals artikel 4, punt 7, van de algemene verordening gegevensbescherming]?
7. Moet de vergoeding van immateriële schade worden beschouwd als de toekenning van een boete, zoals bij een contractuele boete?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV