C-69/14 Târșia
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 31 maart 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 17 april 2014 Schriftelijke opmerkingen: 17 mei 2014 Trefwoorden: handvest grondrechten; recht op eigendom; vrij verkeer goederen; toegang tot de rechter; discriminatieverbod
Onderwerp - Artikelen 17, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten - VWEU artikel 110 (geen hogere belasting op producten andere EULS
Verzoeker Dragoș Constantin Târșia koopt in mei 2007 in FRA een tweedehands BMW. Om de auto in ROE te kunnen inschrijven moet hij aantonen dat hij de bijzondere heffing op personenauto’s op grond van ROE belastingwet heeft voldaan. Hij betaalt het hem opgelegde bedrag maar start een civiele procedure wegens onverschuldigde betaling waarin hij van de betreffende autoriteiten de betaalde som terugeist. In eerste instantie wordt verzoeker in het gelijk gesteld op grond van voorrang van het gemeenschapsrecht. Tegen dit vonnis gaat verweerder (MinFIN/EZ) in beroep, dat wordt toegewezen waardoor verzoeker slechts een deel van de heffing zou terugkrijgen. Verzoeker dient dan een verzoek tot herziening van dat vonnis in. Hij stelt dat toewijzing van de herziening is geschied in strijd met het beginsel van voorrang van gemeenschapsrecht. Het HvJEU heeft in de zaak C-402/09 Tatu (arrest 07-04-2011) al geoordeeld dat de invoer en het in het verkeer brengen in ROE van in andere EULS gekochte tweedehands voertuigen door ROE regelgeving wordt ontmoedigd en dat VWEU artikel 110 in de weg staat aan het opleggen van een milieuheffing op de eerste inschrijving in ROE, terwijl aankoop van binnenlandse voertuigen van deze heffing verschoond blijft. Maar verweerder stelt dat het verzoek van Tarsia niet ontvankelijk is omdat de betreffende artikelen in het belastingwetboek niet in strijd zijn met het EG-verdrag.
De verwijzende ROE rechter is van mening dat verzoeker gedidcrimineerd wordt. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor: “Kunnen de artikelen 17, 20, 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6 VEU, artikel 110 VWEU, het in het gemeenschapsrecht neergelegde rechtszekerheidsbeginsel en de rechtspraak van het Hof aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling zoals artikel 21, lid 2, van Legea nr. 554/2004, volgens welke alleen nationale rechterlijke beslissingen in bestuursrechtelijke geschillen kunnen worden herzien bij schending van het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht, en niet nationale rechterlijke beslissingen in andere dan bestuursrechtelijke geschillen (civielrechtelijke, strafrechtelijke) bij schending van dat beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht door laatstgenoemde beslissingen?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/09 Tatu Specifiek beleidsterrein: VenJ mede EZ