C-69/21 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 2 april 2021 Schriftelijke opmerkingen: 19 mei 2021
Trefwoorden : asiel; handvest; medische noodsituatie; terugkeer
Onderwerp :
- Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie;
- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven;
- Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend;
Feiten:
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op zijn zestiende een vorm van bloedkanker heeft ontwikkeld waarvoor hij in zijn land van herkomst medische behandeling heeft gekregen met reguliere medicijnen. Eiser heeft verklaard dat hij last had van bijwerkingen van deze medicijnen, waarna hij heeft ontdekt dat medicinaal gebruik van cannabis beter is voor zijn gezondheidssituatie. Het gebruik van (medicinale) cannabis is in zijn land van herkomst niet toegestaan. Eiser heeft verklaard dat hij voor medicinaal gebruik cannabisplanten heeft geteeld en hierdoor zodanige problemen heeft ondervonden dat hij nu bescherming nodig heeft. Bij besluit van 29 maart 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen en de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden door de teelt van cannabis voor eigen gebruik niet geloofwaardig geacht. Daarnaast heeft verweerder (ambtshalve) besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden en dat geen uitstel van vertrek wordt verleend. Uit de informatie van de behandelaars blijkt dat eiser intense pijnen heeft die door de huidige behandeling net draaglijk zijn en dat voor alternatieve pijnstillende medicatie een contra-indicatie bestaat. BMA (Bureau Medische Advisering) geeft aan dat de werking van medicinale cannabis als geneesmiddel niet kan worden vastgesteld en niet kan worden vastgesteld dat een medische noodsituatie zal ontstaan als deze wijze van pijnbestrijding niet kan worden voortgezet.
Overweging:
De rechtbank acht het noodzakelijk alvorens over te gaan tot het benoemen van een of meerdere medisch deskundigen uitleg te verkrijgen van het Hof over de reikwijdte van de bescherming die artikelen 1, 4 en 19 van het Handvest biedt aan ernstig zieke vreemdelingen. De rechtbank legt aan het Hof de vraag voor of de wijze waarop in de nationale rechtspraktijk wordt beoordeeld of sprake is van medische uitzettingsbeletselen verenigbaar is met het Unierecht. De rechtbank wenst te vernemen of een achteruitgang in de gezondheid is vereist om een medische noodsituatie aan te nemen of dat een intensivering van ernstig lijden bij een ongewijzigd ziektebeeld ook onder artikel 4 Handvest kan vallen. Voorts wil de rechtbank weten van het Hof of een rechtspraktijk waarin een vaste termijn (van drie maanden) is bepaald waarbinnen medische gevolgen zich moeten verwezenlijken om bij de beoordeling te worden betrokken verenigbaar is het met het Unierecht. Het Hof wordt bovendien gevraagd of de feitelijke gevolgen van de enkele terugkeer/uitzetting moeten worden betrokken bij de beoordeling of sprake zal zijn van een medische noodsituatie na terugkeer of dat het volstaat, zoals in de nationale rechtspraktijk is voorzien, dit enkel te betrekken bij de vraag of en onder welke voorwaarden de vreemdeling kan reizen. Tot slot acht de rechtbank een nadere uitleg van artikel 7 van het Handvest noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen.
Prejudiciële vragen:
I Kan een aanzienlijke toename van intensiteit van pijn door het uitblijven van een medische behandeling bij een on ewijzigd ziektebeeld een situatie opleveren die in strijd is met artikel 19, tweede lid, Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest indien geen uitstel van de vertrekplicht die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn wordt toegestaan?
II Is het bepalen van een vaste termijn waarbinnen de gevolgen van het uitblijven van een medische behandeling zich moeten verwezenlijken om medische beletselen voor een terugkeerplicht die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn aan te moeten nemen verenigbaar met artikel 4 Handvest gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest? Indien het bepalen van een vaste termijn niet in strijd is met het recht van de Unie, is het een lidstaat dan toegestaan een algemene termijn te bepalen die voor alle mogelijke medische aandoeningen en alle mogelijke medische gevolgen gelijkluidend is?
III Is het bepalen dat de gevolgen van de feitelijke uitzetting uitsluitend beoordeeld dienen te worden bij de vraag of en onder welke voorwaarden de vreemdeling kan reizen verenigbaar met artikel 19, tweede lid, Handvest gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en de Terugkeerrichtlijn.
IV Vereist artikel 7 Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en tegen de achtergrond van de Terugkeerrichtlijn, dat de medische gesteldheid van de vreemdeling en de behandeling die hij hiervoor in de lidstaat ondergaat dient te worden beoordeeld bij de vraag of privé-leven tot verblijfsaanvaarding moet leiden? Vereist artikel 19, tweede lid, Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en tegen de achtergrond van de Terugkeerrichtlijn dat bij de beoordeling of medische problemen uitzettingsbeletselen kunnen opleveren privé-leven en familieleven zoals bedoeld in artikel 7 Handvest betrokken dienen te worden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-542/13 Belgische Staat; C-578/16 C.K. tegen Slovenië;
Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB