C-699/15 Brockenhurst College

Contentverzamelaar

C-699/15 Brockenhurst College

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   18 februari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       04 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   04 april 2016
Trefwoorden: btw; met onderwijs samenhangende diensten

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoeker is een onderwijsinstelling op het gebied van horeca en podiumkunsten. Om praktijkervaring op te doen is er een restaurant waar de studenten hun lessen in de praktijk kunnen brengen. Het bedrag dat wordt betaald voor een maaltijd bedraagt ongeveer 80% van de kosten. Het restaurant is niet vrij toegankelijk voor publiek, maar naast de eigen studenten worden groepen uitgenodigd. Voor de studenten podiumkunsten is er gelegenheid concerten en optredens voor (betalend) publiek te doen. Ook hier is publiek beperkt tot vrienden/familie van de studenten dan wel afkomstig uit een database van personen die zich als belangstellenden hebben opgegeven. Het is bezoekers bekend dat de prijzen die zij betalen lager zijn omdat het gebodene een onderdeel van de opleiding vormt. Er ontstaat een meningsverschil met de belastingdienst (verweerster) over de vraag of de hier geleverde diensten al dan niet van btw zijn vrijgesteld. De rechter in eerste aanleg bepaalt op 05-11-2012 dat het diensten betreft die nauw samenhangen met onderwijs en dan ook krachtens artikel 132, lid 1, onder i), van de btw-RL van btw zijn vrijgesteld. De belastingdienst gaat in beroep.

Bij de verwijzende VK rechter (Court of Appeal England and Wales) stelt verweerster dat de hier verstrekte diensten niet binnen de werkingssfeer van de vrijstelling vallen. Zij verwijst naar arrest C-434/05 waarin het HvJEU oordeelde dat levering van goederen en diensten alleen kan worden aangemerkt als ‘nauw samenhangend’ met onderwijs wanneer levering daadwerkelijk plaatsvindt als nevenprestatie bij dat onderwijs, dat de hoofdprestatie vormt. Een prestatie kan als nevenprestatie bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij geen doel op zich is, maar een middel om ervoor te zorgen dat de hoofdprestatie onder optimale omstandigheden wordt verricht. Verweerster stelt dat de studenten in onderhavige zaak niet als afnemers of ontvangers van de diensten kunnen worden beschouwd, dat zijn derden die ervoor betalen en voor wie de diensten wel een doel op zich zijn. Zij wijst nog op de noodzaak van strikte fiscale neutraliteit en strikte uitleg van vrijstellingen. Wanneer de geleverde diensten wel binnen de werkingssfeer van de vrijstellingen vallen kan dat leiden tot verstoring van de mededinging. Verzoekster stelt dat de vraag hoe in casu de dienst moet worden beoordeeld, moet worden beantwoord vanuit het oogpunt van de typische afnemers van de hoofdprestatie van onderwijs: de studenten. Worden zij door de diensten in staat gesteld onder optimale omstandigheden te profiteren van het verstrekte onderwijs? Zij stelt ook dat de btw-RL verschillende behandeling toestaat voor nauw met onderwijs samenhangende diensten.
De verwijzende rechter besluit vragen aan het HvJEU voor te leggen bij gebrek aan een rechtstreeks precedent bij de uitleg en toepassing van het betreffende btw-artikel. De vragen luiden als volgt:
1. Hangen, voor de toepassing van artikel 132, lid 1, onder i), van de btw-richtlijn, restaurantdiensten en amusementsdiensten die door een onderwijsinstelling worden verricht ten behoeve van een betalend publiek (dat niet de hoofdprestatie, het onderwijs, afneemt) „nauw samen” met de verstrekking van onderwijs in omstandigheden waarin het verstrekken van deze diensten wordt vergemakkelijkt door de studenten (die de afnemers van de hoofdprestatie, het onderwijs, zijn) tijdens hun opleiding en als een wezenlijk onderdeel van die opleiding?
2. Is het bij de vaststelling of restaurantdiensten en amusementsdiensten als diensten die „nauw samenhangen” met onderwijs onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder i), vallen:
a. van belang dat studenten veeleer profiteren van de verrichting van de betrokken diensten dan van het voorwerp van deze diensten;
b. van belang dat deze diensten rechtstreeks noch indirect door de studenten worden ontvangen of afgenomen, maar worden ontvangen en afgenomen door de leden van het publiek die hiervoor betalen en die geen ontvanger zijn van de hoofdprestatie, namelijk het onderwijs;
c. van belang dat, vanuit het oogpunt van de typische afnemers van de betrokken diensten (dat wil zeggen het publiek dat hiervoor betaalt), die diensten niet ervoor zorgen dat een andere dienst onder optimale omstandigheden wordt verricht, maar een doel op zich vormen;
d. van belang dat, vanuit het oogpunt van de studenten, de betrokken diensten geen doel op zich vormen, maar dat de deelname aan het verstrekken van die diensten ervoor zorgt dat de hoofdprestatie, het onderwijs, onder optimale omstandigheden wordt verstrekt;
e. en in welke mate moet rekening worden gehouden met het beginsel van fiscale neutraliteit?
Aangehaalde jurisprudentie: C-434/05 Stichting ROC Noord-Kennemerland/West-Friesland; C-174/11 Zimmermann;
Specifiek beleidsterrein: FIN en OCW

Gerelateerde documenten