C-699/23 Caja Rural de Navarra

Contentverzamelaar

C-699/23 Caja Rural de Navarra

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    18 april 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    4 juni 2024

Trefwoorden: Transparantiebeginsel; openingskosten; oneerlijk beding

Onderwerp:

-             Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: overwegingen 12, 13, 19, 20 en 24 en de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7;

-             Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt: artikel 7;

-             Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, bijlage II, deel B, rubriek 4, punt 3, eerste volzin.

Feiten:

Verzoekende partij is ‘FG’ en verwerende partij is de bank ‘Caja Rural de Navarra’. Zij hebben op 22 januari 2010 een hypothecaire kredietovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst werden openingskosten in rekening gebracht van 0,35 procent van het verstrekte krediet. In het Spaanse recht wordt in de transparantieregels van het bankwezen een specifieke behandeling toegekend aan openingskosten. Openingskosten zijn hierbij de totale kosten van de beoordeling, de toekenning of de verwerking van een lening of het krediet. Verzoekende partij heeft een vordering ingesteld tot vaststelling van het oneerlijke karakter van het openingskostenbeding.

Overweging:

De verwijzende rechter wijst op rechtspraak waar het Hof zich heeft uitgesproken over de openingskosten. Hierin wordt gesteld dat, onder een aantal voorwaarden en omstandigheden, de openingskosten in beginsel niet leiden tot een significante verstoring van het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument. De verwijzende rechter stelt dat de lagere Spaanse rechter zich niet aan dit arrest heeft gehouden en vraagt het Hof om een specifieke uitleg over het in rekening brengen van openingskosten, met name in het licht van het transparantiebeginsel van richtlijn 93/13.

Prejudiciële vragen:

1. Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper „openingskosten” in rekening brengt voor het verrichten van diensten waarbij hij noch de inhoud, noch de eraan bestede tijd specificeert, waardoor de consument niet kan nagaan, ten eerste, of die kosten overeenstemmen met wat is overeengekomen, met wat is vastgesteld in de tarievenstructuur of in ieder geval met wat redelijk is gelet op de aard van de dienst en, ten tweede, of er geen sprake is van overlapping van diensten, hij niet betaalt voor diensten waarvoor de vergoeding reeds in de vergoedingsrente is inbegrepen en de verkoper een andere dienst niet nogmaals in rekening brengt?

2. Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper bij het adverteren van de rentevoet die hij aanbood voor hypothecaire kredieten aan consumenten niet ook de bij het sluiten van de geadverteerde overeenkomst verplicht te betalen „openingskosten” bekendmaakte, met name wanneer die kosten een bekend, vooraf vastgesteld en onveranderlijk percentage van het toegekende bedrag vormde, ongeacht de hoogte van dat bedrag?

3. Behoren het onderzoek van de aanvraag en de daarmee verband houdende demarches, het verzamelen en analyseren van informatie over de kredietwaardigheid van de aanvrager en diens vermogen om het krediet tijdens de gehele looptijd ervan terug te betalen en de beoordeling van de gestelde zekerheden, tot de diensten die worden vergoed door middel van de openingskosten wanneer de kredietaanvraag wordt goedgekeurd en het krediet wordt afgesloten, en moet worden aangenomen dat diezelfde diensten, indien zij niet in rekening worden gebracht wanneer de kredietaanvraag wordt afgewezen, inherent zijn aan de bankactiviteit, als onderdeel van het veiligheidsprotocol, en dat de kosten ervan moeten worden gedragen door de entiteit, zoals bepaald in richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen?

4. Indien zou worden geoordeeld dat de openingskosten een vergoeding vormen voor diensten die niet tot de eigen activiteit van de kredietverlenende entiteit behoren en daarom afzonderlijk van de vergoedingsrente moeten worden betaald, zou die entiteit de consument dan niet een factuur, met de toepasselijke uitsplitsing en btw, voor elke dienstverrichting moeten verstrekken?

5. Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper die de betaling van openingskosten heeft opgelegd als prijs voor een aantal heel specifieke diensten, de consument niet vóór de ondertekening van de overeenkomst een opgave van de prijs per uur voor elk van die diensten ter beschikking heeft gesteld en verstrekt zodat de consument vooraf kon weten wat de uiteindelijke kosten van zijn kredietovereenkomst zouden zijn en voorts de prijs van de betreffende diensten kon vergelijken met de door andere verkopers aangeboden prijzen?

6. Strookt het met het transparantiebeginsel dat de verkoper een aantal heel specifieke, voor het sluiten van de door beide partijen nagestreefde overeenkomst noodzakelijke diensten in rekening brengt in de vorm van een percentage van het totale bedrag van het verstrekte krediet, waardoor diezelfde dienst, verricht door hetzelfde aantal personen en gedurende dezelfde periode, werd gefactureerd als „openingskosten” ten belope van uiteenlopende bedragen, afhankelijk van de omvang van het in elk afzonderlijk geval verstrekte krediet?

7. Verzet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG zich tegen een transparantietoetsing waarbij het als oneerlijk aanmerken van het openingskostenbeding afhangt van de vraag of het bedrag van die openingskosten al dan niet hoger is dan een specifiek bedrag dat is afgeleid uit op internet verkregen statistieken over openingskosten?

8. Verzetten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG zich tegen nationale rechtspraak volgens welke het al dan niet evenredige karakter van de openingskosten moet worden bepaald aan de hand van de openingskosten die volgens de statistieken in het verleden in Spanje zijn toegepast, in een tijd waarin bedingen waarin die openingskosten waren opgenomen in Spanje niet op oneerlijkheid werden getoetst?

9. Verzet het doeltreffendheidsbeginsel zich ertegen dat de verkoper, in overeenkomsten die zijn gesloten vóór de omzetting van richtlijn 2014/17/EU door het Koninkrijk Spanje in nationaal recht, openingskosten in rekening brengt als vergoeding van het onderzoek van de kredietwaardigheid van de potentiële kredietnemer en van de levensvatbaarheid van de transactie, terwijl die onderzoeken na de omzetting van die richtlijn geen kosten meer kunnen genereren voor de potentiële kredietnemer?

10. Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale rechtspraak zoals die welke is vervat in arrest STS 816/2023 van de Tribunal Supremo van 29 mei 2023, volgens hetwelk voor de toetsing van het al dan niet oneerlijke karakter van het beding inzake de „openingskosten” niet is vereist dat in het beding wordt gespecificeerd welke diensten door middel van de openingskosten worden vergoed en tegen welke prijs, en deze toetsing van het oneerlijke karakter zich beperkt tot de verificatie of in voornoemd beding het door de consument te betalen bedrag duidelijk wordt vermeld en of dat bedrag niet hoger is dan het vastgestelde maximum waarboven het beding als onevenredig moet worden aangemerkt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-224/19 en C-259/19 Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria; C-565/21 Caixabank; C-621/17 Kiss en CIB Bank; C-84/19, C-222/19 en C-252/19 Profi Credit Polska; C-565/21 Caixabank

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten