C-70/15 Lebek

Contentverzamelaar

C-70/15 Lebek

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   9 april 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   26 april 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   26 mei 2015
Trefwoorden: EEX-verordening

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb 2001, L 12, blz. 1)
- Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (Pb L 324, blz. 79)

Verzoeker Emmanuel Lebek heeft een uitspraak van het Tribunal de Grande Instance de Paris van 08-04-2010 waarbij POL verweerder Janusz Domino is veroordeeld tot betaling van € 300 per maand alimentatie aan verzoeker Lebek. Verzoeker vraagt tenuitvoerlegging bij de regionale Rb Jelenia Góra (POL) maar dat verzoek wordt geweigerd omdat aan verweerder (Janusz Domino) niet het inleidend verzoekschrift is betekend of medegedeeld. Verweerder woont sinds 1996 duurzaam in POL, kan geen post ontvangen op het door verzoeker aangegeven adres in Parijs en heeft dan ook geen rechtsmiddel tegen het verzoekschrift kunnen inzetten. Verzoeker doet een nieuwe poging: de dubbele betekening van de beslissing aan verweerder op de in verordening nr. 1393/2007 bedoelde wijze, dat wil zeggen zowel via de FRA als de POL gerechtsdeurwaarder. Daarin wordt ook een mogelijkheid voor een rechtsmiddel aangegeven en informatie over de geldende regelgeving. Verweerder maakt hier geen gebruik van. Nu wordt het verzoek toegewezen. Verweerder gaat in hoger beroep tegen dat besluit. Hij stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de procedure in FRA door de verkeerde adressering; dit staat volgens Vo. 44/2001 in de weg aan uitvoerbaarverklaring van het besluit. Het beroep wordt toegewezen. Hoger beroep van verzoeker slaagt niet, waarop hij in cassatie gaat.

De verwijzende POL cassatierechter stelt het antwoord op de vraag of de weigering tot uitvoerbaarverklaring gerechtvaardigd is afhankelijk van de uitleg van artikel 34, punt 2, van Vo. 44/2001. Daarnaast wenst hij verduidelijking over de inzet van rechtsmiddelen tegen de in de staat van herkomst gegeven beslissing. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Dient artikel 34, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1, zoals gewijzigd) aldus te worden uitgelegd dat het daarin vermelde feit van het in staat zijn om een rechtsmiddel aan te wenden, ziet op zowel de situatie waarin dit rechtsmiddel kan worden aangewend binnen de in het nationale recht gestelde termijn als de situatie waarin die termijn reeds is verstreken maar het nog mogelijk is om een verzoek om verlening van een nieuwe termijn in te dienen en vervolgens – na toewijzing van dat verzoek – het eigenlijke rechtsmiddel aan te wenden?
2. Dient artikel 19, lid 4, van verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ("de betekening en de kennisgeving van stukken"), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324, blz. 79) aldus te worden uitgelegd dat het de toepassing uitsluit van de bepalingen van nationaal recht inzake de mogelijkheid om een nieuwe termijn toe te staan waarbinnen het rechtsmiddel alsnog kan worden aangewend, dan wel in die zin dat de verweerder de keuze heeft om ofwel een verzoek in de zin van die bepaling in te dienen ofwel gebruik te maken van het in het nationale recht voorziene passende rechtsinstituut?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-283/05 ASML
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten