C-70/22 Viagogo

Contentverzamelaar

C-70/22 Viagogo

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 april 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    21 mei 2022

Trefwoorden : internet service provider, advertentiediensten, marktdeelnemer

Onderwerp :

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt.

Feiten:

Naar aanleiding van een aantal klachten van vennootschappen die actief zijn in de sector van de organisatie van muziekevenementen, van vennootschappen die op de primaire markt tickets voor muziekevenementen verkopen, en van brancheorganisaties, heeft de Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni controles verricht op de website „viagogo.it”, die wordt beheerd door verweerster, een vennootschap naar Zwitsers recht. Die procedure werd afgesloten met besluit nr. 104/20/CONS van 16-03-2020 (litigieus besluit), waarbij de Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni aan verzoekster een administratieve geldboete van 3 700 000 EUR heeft opgelegd omdat zij, in strijd met artikel 1, lid 545, van wet nr. 232/2016, tussen maart en mei 2019 tickets voor concerten en voorstellingen te koop heeft aangeboden tegen hogere prijzen dan de nominale prijzen op de geautoriseerde primaire sites waar tickets worden verkocht. Verzoekster vordert nietigverklaring van het vonnis van de TAR Lazio en bijgevolg van het litigieuze besluit, en voert aan dat zij ten onrechte als actieve hostingprovider is gekwalificeerd, waardoor haar ten onrechte het wettelijk verboden gedrag is toegerekend en dat het vonnis ontoereikend is gemotiveerd wat betreft de onverenigbaarheid van het litigieuze besluit en van de daaraan ten grondslag liggende regeling met het Unierecht, inzonderheid met richtlijn 2000/31/EG, met het verbod op beperkingen van de mededinging en van het vrij verkeer van diensten (artikelen 56, 102 en 106 VWEU), en met artikel 16 van het Handvest.

Overweging:

In het algemeen is de internet service provider de entiteit die ervoor zorgt dat haar gebruikers toegang kunnen krijgen tot het internet en gebruik kunnen maken van de daarmee verbonden diensten, die, meer bepaald, kunnen bestaan in activiteiten van doorgifte, tijdelijke opslag  en opslag van informatie (hosting). Wat deze laatste activiteit betreft, maakt het Hof in zijn rechtspraak onderscheid tussen twee soorten hostingproviders. Enerzijds de „passieve” hostingprovider, die diensten aanbiedt die een louter technisch en automatisch karakter hebben, hetgeen inhoudt dat deze aanbieder kennis van noch controle heeft over de informatie die wordt doorgegeven of opgeslagen door de ontvanger van zijn diensten. Anderzijds de „actieve” hostingprovider, wiens activiteit niet beperkt blijft tot de hierboven genoemde activiteiten, maar ook betrekking heeft op de inhoud van de verrichte prestatie. Volgens de nationale rechtspraak is de hostingprovider niet aansprakelijk indien de opgeslagen gegevens niet zijn gemanipuleerd, zoals het geval is bij „passieve” hosting. Daarnaast is vastgesteld aan de hand van welke factoren kan worden vastgesteld of er sprake is van „actieve” hosting; dit zijn onder andere het filtreren, selecteren, indexeren, ordenen, catalogiseren, samenvoegen, beoordelen, gebruiken, wijzigen, opvragen of promoten van de door de gebruikers gepubliceerde inhoud, welke activiteiten wordt uitgevoerd in het kader van een bedrijfsmatig beheer van de dienst, alsook het toepassen van een techniek voor gedragsanalyse met het oog op een grotere klantenbinding. Volgens de verwijzende rechter zijn de factoren die worden genoemd slechts voorbeelden en hoeft niet van alle factoren sprake te zijn. Er moet wel sprake zijn van gedragingen die in wezen tot gevolg hebben dat het gebruik van de inhoud door de gebruikers op niet-passieve wijze wordt aangevuld en verrijkt. De verwijzende rechter vraagt het Hof of deze benadering moet worden bevestigd. Ten tweede stelt de verwijzende rechter in zijn eerste en tweede prejudiciële vraag enkele vraagstukken aan de orde over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel op beperkingen van de mededinging en van het vrije verkeer van diensten, waarvan volgens hem in casu sprake is.

Prejudiciële vragen:

1) Staat richtlijn 2000/31/EG – met name de artikelen 3, 14 en 15 daarvan –, gelezen in samenhang met artikel 56 VWEU, in de weg aan de toepassing van een regeling van een lidstaat inzake de verkoop van tickets voor evenementen op de secundaire markt, op grond waarvan een exploitant van een hostingplatform die in de EU actief is, zoals in casu de verzoekende partij,aan derde gebruikers geen advertentiediensten mag verstrekken voor de verkoop van tickets voor evenementen op de secundaire markt, aangezien deze activiteit is voorbehouden aan verkopers, organisatoren van evenementen of andere entiteiten die van een overheid een vergunning hebben verkregen voor de afgifte van tickets met gecertificeerde systemen op de primaire markt?

2) Verzet daarnaast artikel 102 VWEU juncto artikel 106 VWEU zich tegen de toepassing van een regeling van een lidstaat inzake de verkoop van tickets voor evenementen volgens welke alle diensten met betrekking tot de secundaire markt voor tickets (en met name de bemiddeling) worden voorbehouden aan verkopers, organisatoren van evenementen of andere entiteiten die een vergunning hebben voor de afgifte van tickets met gecertificeerde systemen op de primaire markt, door uit te sluiten dat deze activiteit wordt verricht door aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die als hostingprovider in de zin van de artikelen 14 en 15 van richtlijn 2000/31/EG willen optreden, in het bijzonder wanneer dit voorbehoud tot gevolg heeft, zoals in de onderhavige zaak, dat een dominante marktdeelnemer op de primaire markt voor de distributie van tickets zijn machtspositie met betrekking tot bemiddelingsdiensten naar de secundaire markt kan uitbreiden?

3) Kan het begrip „passieve hosting provider” in de zin van het Europese recht, en in het bijzonder richtlijn 2000/31/EG, uitsluitend worden gebruikt wanneer er geen activiteiten worden verricht als het filtreren, selecteren, indexeren, ordenen, catalogiseren, samenvoegen, beoordelen, gebruiken, wijzigen, opvragen of promoten van de door de gebruikers gepubliceerde inhoud, welke activiteiten als voorbeelden van aanwijzingen zijn bedoeld en niet noodzakelijkerwijs allemaal hoeven te worden verricht, aangezien deze op zichzelf moeten worden geacht te duiden op bedrijfsmatig beheer van de dienst en/of gebruik van een techniek voor gedragsanalyse van de gebruikers met het oog op een sterkere klantenbinding, of staat het aan de verwijzende rechter om het belang van de voornoemde omstandigheden te beoordelen, en wel zodanig dat zelfs indien een of meer van die activiteiten worden verricht, de neutraliteit van de dienst kan worden geacht zwaarder te wegen en tot de kwalificatie van passieve hostingprovider kan leiden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-521/17)

Specifiek beleidsterrein: EZK