C-700/22 RegioJet et STUDENT AGENCY
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 januari 2023 Schriftelijke opmerkingen: 21 februari 2023
Trefwoorden: staatssteun, terugbetaling, verjaringstermijn beslissing Commissie
Onderwerp: Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie
Feiten:
Verzoeksters, RegioJet a.s. en STUDENT AGENCY k.s., zijn concurrenten van verweerster 1, České dráhy. Zij vorderen de terugbetaling van onrechtmatig verleende staatssteun bij een verkoopovereenkomst van 26-06-2008 tussen verweerster 1 en verweerster 2, een overheidsorganisatie voor spoorwegadministratie. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen in februari 2019. In hoger beroep heeft de rechter in tweede aanleg deze uitspraak bevestigd en motiveerde deze beslissing met het feit dat de Commissie geen procedure inzake de verlening van vermeende onrechtmatige steun heeft ingesteld en dat de verjaringstermijn van artikel 17, lid1, van verordening 2015/1589 derhalve is verstreken. De rechter in tweede aanleg oordeelde dat de betaling van de onderzochte verkoopprijs, ook al vormt deze staatssteun, derhalve wordt beschouwd als bestaande staatssteun waardoor de rechter niet in de gelegenheid is om terugvordering te gelasten krachtens artikel 108, lid 3, VWEU.
Overweging:
De verwijzende rechter wijst erop dat bij de termijn van tien jaar uit verordening 2015/1589, waarna geen terugvordering van onrechtmatige steun meer kan worden bevolen, het niet duidelijk is of deze beperking en de gevolgen ervan uitsluitend betrekking hebben op eventuele besluiten van de Commissie, dan wel of sommige gevolgen van deze bepaling eveneens kunnen gelden in beslissingen van de nationale rechter op grond van de rechtstreekse toepassing van artikel 108, lid 3, VWEU. In de mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door nationaler rechterlijke instanties (2021/C 305/01) staat enerzijds dat verordening 2015/1589 geen voorschriften over de bevoegdheden en verplichting van de nationale rechter bevat, maar anderzijds wordt benadrukt dat de rol van de nationale rechter beperkt is tot het beoordelen van de vraag of een steunmaatregel bestaande staatssteun vormt. Indien dit laatste het geval is, is er geen sprake van een schending van artikel 108, lid 3, VWEU die de nationale rechter kan herstellen. De verwijzende rechter haalt enkele arresten aan waarin het Hof heeft geoordeeld over de gevolgen van het verstrijken van de verjaringstermijn van de terugvorderingsbevoegdheden van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van verordening 2015/1589, maar in geen van deze arresten is het Hof ingegaan op de vraag welke gevolgen het verstrijken van de verjaringstermijn heeft voor de verplichting van de begunstigde om in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU de verleende steun terug te betalen door rechtstreekse toepassing van dit artikel. Wel trekt de verwijzende rechter, gelet op deze jurisprudentie, de (voorzichtige) conclusie dat indien de rechtstreekse toepassing van artikel 108, lid 3, VWEU niet tot gevolg heeft dat de nationale rechter verplicht is om de begunstigde te veroordelen tot terugbetaling van voortijdig verleende steun in een situatie waarin de Commissie reeds een besluit heeft gegeven waarbij deze steun verenigbaar met de interne markt is verklaard, een dergelijke verplichting nog minder door de rechter kan worden opgelegd krachtens dit artikel wanneer de Commissie als gevolg van het objectieve verstrijken van haar eigen verjaringstermijn een dergelijk besluit niet langer (kan) geven.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 108, lid 3, laatste volzin, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter in een op verzoek van een derde (concurrent) ingestelde procedure gehouden is om de begunstigde te veroordelen tot het terugbetalen van in strijd met deze bepaling verleende steun, hoewel (op de datum van de rechterlijke beslissing) de verjaringstermijn van de bevoegdheden van de Commissie in de zin van artikel 17, lid 1, van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is verstreken, zodat de verleende steun ingevolge artikel 1, onder b), iv), en artikel 17, lid 3, van deze verordening moet worden beschouwd als bestaande steun?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Transalpine Ölleitung in Österreich (C-368/04), Trapeza Eurobank Ergasias (C-690/13), Government of Gibraltar/Commissie (gevoegde zaken T-195/01 en T-207/01), Eesti Pagar (C-349/17), (C-627/18), CELF en Ministre de la Culture et de la Communication (C-199/06), Fallimento Traghetti del Mediterraneo (C-387/17)
Specifiek beleidsterrein: EZK