C-703/18 Healthspan

Contentverzamelaar

C-703/18 Healthspan

Prejudiciele hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 07 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 24 februari 2019

Trefwoorden: btw; douane

Onderwerp:

- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;


Feiten:

Verzoeker (Healthspan Limited) is een vennootschap die receptvrije gezondheidsproducten verkoopt via het internet, telefoon en postorder. De verwerende partij is de belasting- en douanedienst van het Verenigd Koninkrijk (hierna: HMRC). Tussen 01.04.2012 en 31.01.2016 (hierna: relevante periode), werd het overgrote deel van de producten van Healthspan verzonden vanuit een magazijn in Nederland en bezorgd bij particuliere klanten in het Verenigd Koninkrijk. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft uitsluitend producten die zijn besteld door klanten uit het Verenigd Koninkrijk via internet of postorder gedurende de relevante periode en die vervolgens werden bezorgd per post (hierna: goederen). Die klanten hadden een overeenkomst voor de bezorging van de goederen gesloten met een ander bedrijf, Wial Computer and Data Services, handelend onder de naam PostDirect. Dit bedrijf was een dochtervennootschap van een Nederlandse vennootschap, Wial BV (hierna: Wial). HMRC besloot dat de goederen in het Verenigd Koninkrijk waren geleverd, omdat zij waren verzonden of vervoerd “door of voor rekening van de leverancier” en daarmee vielen binnen de reikwijdte van artikel 33 van de btw-richtlijn. Healthspan ging in beroep met als argument dat PostDirect “voor rekening van” de klanten en niet voor rekening van Healthspan handelde.


Overweging:

Op 27.04.2018 deed de verwijzende rechter uitspraak, waarbij de procedure werd geschorst in afwachting van de beslissing van het Hof op de prejudiciële vragen. De verwijzende rechter merkt op dat het Hof onlangs een verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ontvangen uit Hongarije in zaak C-276/18, KrakVet Marek Batko sp.; ook dit verzoek werpt vragen op met betrekking tot de uitlegging van artikel 33 van de btw-richtlijn. Mogelijkerwijs zal het Hof de vragen van de verwijzende rechter samen wensen te behandelen met de vragen die zijn gesteld in zaak C-276/18.


vragen:

1. Wanneer een klant een overeenkomst sluit (a) met een leverancier om goederen te kopen en (b) met een externe bezorgdienst (hierna: „bezorgdienst”) voor verzending en bezorging, worden de goederen dan geacht te zijn geleverd vanuit de plaats waar deze zich op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer naar de afnemer bevinden, waardoor artikel 32 (en niet artikel 33) steeds van toepassing is?

2. Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, worden goederen dan vervoerd „door of voor rekening van de leverancier” als de klant een overeenkomst sluit met de bezorgdienst en één van de onderstaande punten van toepassing is en, zo ja, welk punt of welke punten:

(a) De klant heeft in de praktijk geen alternatief voor het gebruik van de bezorgdienst.

(b) De klant heeft alleen contact met de leverancier en niet met de bezorgdienst.

(c) De leverancier en de bezorgdienst komen de door deze laatste aan te rekenen prijs overeen zonder inbreng van de klant.

(d) De leverancier vergoedt de leveringskosten aan de klant door middel van een korting op de prijs van de goederen.

(e) De leverancier int de leveringskosten bij de klant en betaalt deze door aan de bezorgdienst.

(f) De contractuele voorwaarden die bepalen wanneer de eigendom van de goederen overgaat op de klant zijn vanuit commercieel oogpunt niet logisch, maar dit doet er in de praktijk niet toe, omdat de leverancier de kosten van eventuele schade aan de goederen tijdens het vervoer vergoedt aan de klant.

(g) Met betrekking tot de leveringskosten, wanneer er zich een probleem met de eerste bezorging voordoet:

i. is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om de kosten die de klant al heeft voldaan terug te betalen;

ii. is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant niet verplicht om die kosten terug te betalen, maar doet hij dat in de praktijk wel;

iii. draagt de leverancier (en niet de bezorgdienst) in beide gevallen de kosten van deze terugbetalingen; en/of

iv. is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om zowel de kosten van het versturen van vervangende goederen als de bijbehorende leveringskosten te betalen; of

v. is de leverancier op grond van zijn overeenkomst met de klant verplicht om de kosten van het versturen van vervangende goederen te betalen, maar niet die voor de bezorging daarvan, maar doet hij dat laatste in de praktijk wel?

3. Bij een ontkennend antwoord op de tweede vraag, handelt de bezorgdienst dan voor rekening van de leverancier als meer dan één van de bovengenoemde punten van toepassing zijn? Zo ja, met welke factoren moet dan rekening worden gehouden en welk gewicht moet aan iedere factor worden toegekend?

4. Bij een bevestigend antwoord op de tweede of de derde vraag, handelt de bezorgdienst dan voor rekening van de leverancier wanneer de leverancier direct of indirect tussenkomt bij het vervoer of de verzending van de goederen, zoals het geval zal zijn vanaf 2021 krachtens richtlijn 2017/2455? Met andere woorden, geven de veranderingen die door deze richtlijn worden doorgevoerd eenvoudigweg in duidelijker bewoordingen uitdrukking aan de betekenis van artikel 33 in zijn huidige vorm?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Halifax; C-276/18, KrakVet Marek Batko sp

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

​​​​​​​

 

Gerelateerde documenten