C-705/20 Fossil (Gibraltar)  

Contentverzamelaar

C-705/20 Fossil (Gibraltar)  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     10 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     24 februari 2021

Trefwoorden : belastingen; staatssteun;

Onderwerp :

-           VWEU artikel 355(3);

-           Besluit (EU) 2019/700 van de Europese Commissie van 19 december 2018 inzake een staatssteunmaatregel;

Feiten:

Verzoekster is een 100%-dochteronderneming van Fossil Group Inc., een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap die behoort tot een Amerikaans concern dat in Texas is gevestigd en zich bezighoudt met het ontwerpen en fabriceren van mode. Verzoekster is een in Gibraltar gevestigde vennootschap die royalty’s ontvangt uit het wereldwijde gebruik van bepaalde merken en immateriële aspecten van de ontwerpen die verband houden met de merken waarvan het concern eigenaar is.  Verweerder is de inkomsten- en vennootschapsbelastingdienst in Gibraltar en is op grond van section 2 van de Income Tax Act 2010 (ITA 2010) de instantie in Gibraltar die verantwoordelijk is voor het vaststellen en innen van de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Op 16-10-2013 heeft de Commissie een formele onderzoeksprocedure ingeleid om na te gaan of de belastingvrijstelling voor inkomsten uit royalty’s waarin de ITA 2010 voorziet, voor bepaalde ondernemingen een selectief voordeel inhoudt. Volgens het besluit was dat het geval. Verweerder heeft, op aanwijzing van de Commissie, geweigerd om verzoekster belastingvrijstelling toe te kennen op grond van section 37 van ITA 2010 met betrekking tot de belasting die in de Verenigde Staten over haar inkomsten uit royalty’s is betaald. Verweerder erkent dat hij zonder de aanwijzing van de Commissie een dergelijke belastingvrijstelling wel aan verzoekster zou hebben toegekend. Verzoekster komt op tegen de weigering van verweerder om belastingvrijstelling toe te kennen en stelt dat het besluit verweerder niet belet om een dergelijke vrijstelling toe te kennen.

Overweging:

Dit is de eerste keer (en vanwege de Brexit, de laatste keer) dat de Income Tax Tribunal een prejudiciële vraag stelt aan het Hof. De Income Tax Tribunal moet worden gezien als een rechterlijke instantie die daartoe bevoegd is met het oog op de uniforme toepassing van het Unierecht. De verwijzende rechter is van oordeel dat deze zaak een complexe vraag over de uitlegging van het Unierecht opwerpt die het Hof beter kan beantwoorden, bijvoorbeeld welke gevolgen het besluit sorteert en of het besluit zich uitstrekt tot de mogelijkheid voor verweerder om de belastingvrijstelling toe te passen op grond van lokale wet- en regelgeving die geen deel uitmaakten van het onderzoek naar staatssteun.

Prejudiciële vraag:

Is de toekenning van belastingvrijstelling door de Commissioner of Income Taks op grond van de [Income Tax Act] 2010 voor in de VS betaalde belasting over verzoeksters inkomsten uit royalty’s in strijd met het besluit of verzet het besluit zich anderszins daartegen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-274/14; C-355/89; C-171/96; conclusie C-171/96; C-30/01; T-755/15 en T-759/15;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK