C-708/19
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 november 2019 Schriftelijke opmerkingen: 29 december 2019
Trefwoorden : antidumping, soortgelijke producten
Onderwerp :
• Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
• Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie van 16 februari 2017 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald enigszins gewijzigd bladaluminium
• Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad
Feiten:
Verzoekster heeft “bladaluminium als aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik” (hierna: AFH) uit China gekocht. Vervolgens heeft zij deze rollen aan haar afnemers verkocht. Verzoekster heeft zes zendingen van oorsprong uit China bij het douanekantoor Ruhrort, Duitsland van verweerder voor het vrije verkeer aangegeven. Het douanekantoor aanvaardde de douaneaangiften en stelde in de aanslag voor invoerrechten alleen een douanerecht en omzetbelasting vast. In de naheffingsaanslag invoerrechten van 05-05-2017 heeft verweerder voor de invoer van de zes zendingen een antidumpingrecht ten bedrage van 413 471,00 EUR jegens verzoekster vastgesteld, daar dit recht nog niet was geheven. Verzoekster stelt dat de naheffingsaanslag onrechtmatig is omdat uitvoeringsverordening 2017/271 in strijd is met verordening 2016/1036 (hierna: basisverordening) en dus ongeldig is. De omschrijving van de onderzochte producten is onjuist en in strijd met artikel 1, lid 4, en artikel 13, lid 1, van basisverordening omdat daaronder behalve AFH ook “aluminium converter foil” (hierna: ACF) valt, hoewel ACF geen soortgelijk product is en dus van het onderzoek had moeten worden uitgesloten. Deze fout had hersteld moeten worden maar dit is niet gebeurd. Voorts stelt verzoekster dat de conclusies van de Commissie inzake de verandering in de structuur van het handelsverkeer van de basisverordening een kennelijk onjuiste beoordeling bevatten. De Commissie heeft het eindgebruik van het ingevoerde bladaluminium in de EU niet onderzocht en kon dus niet uitsluiten dat ook met de invoer van ACF rekening is gehouden.
Overweging:
Met betrekking tot de eerste vraag stelt de verwijzende rechter dat reeds ingestelde antidumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit het betrokken land volgens artikel 13, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening. Soortgelijke producten zijn volgens artikel 1, lid 4, van de basisverordening producten die identiek zijn of kenmerken bezitten die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product. Artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening 2017/271 heeft het antidumpingrecht volgens uitvoeringsverordening 2015/2384 niet alleen uitgebreid tot enigszins gewijzigd AFH, maar ook tot ACF, door eenvoudigweg te bepalen dat het antidumpingrecht ook geldt voor bladaluminium met de in dat artikel genoemde technische kenmerken. Echter, op grond van de voor ACF noodzakelijke andersoortige verdere verwerking en het andere gebruik ervan blijkt dat ACF ten opzichte van AFH niet soortgelijk kan zijn en ook geen uitbreiding kan rechtvaardigen volgens artikel 13 lid 1 van de basisverordening. Een importeur van ACF kan zich tevens enkel laten vrijstellen van het antidumpingrecht onder de voorwaarden van artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening 2017/271. De gebruikmaking van die regeling schaadt de belangen van de importeur van een op zich, voor wat betreft een antidumpingrecht, niet te belasten product. Een rechtvaardiging hiervan zou alleen kunnen worden gebaseerd op de omstandigheid dat ACF en AFH niet wegens technische kenmerken, maar enkel op grond van hun gebruik van elkaar kunnen worden onderscheiden. Met betrekking tot vragen twee en drie geeft de verwijzende rechter aan dat de Commissie bij maatregelen op grond van de basisverordening over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. De verwijzende rechter gaat daarom alleen na of er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling bij de vaststelling van uitvoeringsverordening 2017/271.
Prejudiciële vragen:
1) Is artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie van 16 februari 2017 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald enigszins gewijzigd bladaluminium, ongeldig, omdat het in strijd is met artikel 13, lid 1, van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, daar dit voorschrift het antidumpingrecht, dat krachtens uitvoeringsverordening (EU) 2015/2384 van de Commissie van 17 december 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Brazilië naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad werd ingesteld op aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik (AFH), ook heeft uitgebreid tot „aluminium converter foil” (ACF) en alleen onder de voorwaarden van artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening 2017/271 vrijstelling van het antidumpingrecht voor ACF toelaat?
2) Is artikel 1, lid 1 van uitvoeringsverordening 2017/271 ongeldig, omdat er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie bij de vaststelling van deze verordening, daar zij haar veronderstelling dat 80 % van de onderzochte producten enigszins gewijzigde producten zijn, onvoldoende heeft gemotiveerd?
3) Is artikel 1, lid 1, van uitvoeringsverordening 2017/271 ongeldig, omdat er sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie bij de vaststelling van deze verordening, daar zij het eindgebruik van het ingevoerde bladaluminium in de Unie niet heeft onderzocht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Maxcom/Chin Haur Indonesia, gevoegde zaken (C-247/15 P, C-253/15 P en C-259/15), Maxcom/City Cycle Industries, gevoegde zaken (C-248/15 P, C-254/15 P en C-260/15 P).
Specifiek beleidsterrein: EZK
MV 29-10-2019