C-711/20 TanQuid Polska

Contentverzamelaar

C-711/20 TanQuid Polska

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     17 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     3 april 2021

Trefwoorden: accijns; douane; fraude;

Onderwerp :

Richtlijn 92/12/EEG van de Raad betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop;

Feiten:

Verzoekster is een Poolse handelsvennootschap die in Polen een belastingentrepot drijft. Uit dat depot zijn minerale oliën waarover accijns wordt geheven, verzonden aan een erkende geadresseerde, de Tsjechische vennootschap EKOL GAS. EKOL GAS heeft echter nooit handel gedreven met verzoekster en heeft ontkend dat zij met haar enig contact heeft gehad. De minerale oliën zijn niet binnen de gestelde termijn en op de aangegeven plaats door EKOL GAS als erkende geadresseerde in ontvangst genomen, maar zijn geleverd aan een onbekende persoon in Tsjechië als gevolg van fraude door derden, die zich buiten haar medeweten hebben voorgedaan als vertegenwoordigers van EKOL GAS. Volgens het Tsjechische douanekantoor heeft verzoekster de betrokken procedure geschonden doordat de producten niet in ontvangst zijn genomen door een erkende geadresseerde die ze vervolgens heeft aangegeven en de accijns heeft afgedragen. Daarom is verzoekster een aanslag van in totaal 10 207 850 Tsjechische kroon (CZK) opgelegd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten tot vaststelling van de hoogte van de belastingschuld, die bij de bestreden besluiten zijn afgewezen. Deze besluiten zijn daarna echter nietig verklaard en de zaak is voor een hernieuwd onderzoek terugverwezen. Tegen dat vonnis is cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

In de rechtspraak van het Hof is tot nu toe geen aandacht besteed aan fraude in verband met de betrokken procedure. Er is enige overeenkomst met zaak C-395/00, in die zaak waren de stempels van de douaneautoriteiten vervalst waarmee werd bevestigd dat de goederen de EU al bij aanvang van de overbrenging hadden verlaten. In casu zijn echter de stempels van het geregistreerde bedrijf vervalst, en dat pas op het moment dat de overbrenging van de goederen moest worden voltooid. Een tweede kwestie die door de verwijzende rechter wordt onderzocht, is de aard en het doel van de zekerheid die is gesteld voor de betaling van de accijns.

Prejudiciële vragen:

1. Worden accijnsproducten onder een schorsingsregeling in de zin van artikel 4, onder c), van richtlijn 92/12/EEG van de Raad overgebracht in een situatie waarin het douanekantoor van een lidstaat toestemming heeft gegeven voor overbrenging van producten onder een schorsingsregeling van een belastingentrepot naar een in een andere lidstaat gevestigd geregistreerd bedrijf, hoewel de voorwaarden voor de overbrenging van de producten onder de schorsingsregeling objectief gezien niet zijn vervuld, omdat in een latere procedure is vastgesteld dat het geregistreerde bedrijf niet op de hoogte was van de overbrenging van de producten als gevolg van fraude door derden?

2. Staat een accijnszekerheid in de zin van artikel 15, lid 3, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad die is gesteld voor een ander doel dan de overbrenging van producten onder een schorsingsregeling van een belastingentrepot naar een in een andere lidstaat gevestigd geregistreerd bedrijf in de weg aan een correcte aanvang van een overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling, indien het stellen van de zekerheid is vermeld in de geleidedocumenten voor de overbrenging van de producten onder de schorsingsregeling naar het geregistreerde bedrijf en door de douaneautoriteit van de lidstaat is bevestigd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Kapnoviomichania Karelia C-81/15; Netto Supermarkt C-271/06;, C-395/00;

Specifiek beleidsterrein: FIN; FIN-fiscaal