C-712/19 Novo Banco
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 18 november 2019 Schriftelijke opmerkingen: 4 januari 2020
Trefwoorden: belasting; indirecte belasting; aftrekposten;
Onderwerp :
• Artikelen 49, 56 en 63 VWEU;
• Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag;
• Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;
Feiten:
De voorliggende zaak is een geschil tussen Novo Banco S.A. (eiseres) en de Junta de Andalucía (verweerster). Eiseres is van mening dat de IDECA-belasting van verweerster niet verenigbaar is met het Unierecht. Deze belasting biedt fiscale voordelen aan banken indien hun hoofdkantoor gevestigd is in de autonome regio Andalusië, dan wel afhankelijk van de hoeveelheid bankfilialen die de banken in die autonome regio gevestigd hebben of van de leningen en beleggingen die deze banken uittrekken voor projecten in deze autonome regio.
Overweging:
Met de eerste vraag wil de verwijzende rechter weten of de IDECA-belasting verenigbaar is met de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal. Hij twijfelt hierover, omdat de IDECA-belasting de facto lijkt neer te komen op het belasten van banken die niet hun hoofdkantoor in de autonome regio Andalusië hebben. Met de tweede vraag stelt de verwijzende rechter het Hof een vraag inzake de aard van de IDECA-belasting. In het bijzonder wenst hij te vernemen of deze belasting gekwalificeerd dient te worden als een indirecte belasting. En zo ja, of een en ander verenigbaar is met de btw-richtlijn, rekening houdend met het bepaalde in artikel 401 en artikel 135, lid 1, onder d), van die richtlijn.
Prejudiciële vragen:
1) Moeten de artikelen 49, 56 en 63 VWEU, waarin respectievelijk de vrijheid van vestiging, het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal zijn neergelegd, aldus worden uitgelegd dat zij zich met name verzetten tegen een systeem van aftrekposten zoals het systeem dat voor de IDECA (belasting op deposito’s van klanten bij kredietinstellingen in Andalusië) is opgezet in artikel 6, lid 7, punten 2 en 3, van de uit Andalusië afkomstige wet 11 van 3 december 2010 inzake begrotingsmaatregelen om het overheidstekort terug te dringen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen?
2) Moet de IDECA worden aangemerkt als een indirecte belasting, ook al is er in artikel 6, lid 2, van de uit Andalusië afkomstige wet 11 van 3 december 2010 sprake van een directe belasting? Zo ja, zijn het bestaan van die belasting en de bijbehorende eisen dan verenigbaar met de btw-richtlijn, rekening houdend met het bepaalde in artikel 401 en artikel 135, lid 1, onder d), van die richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Oy AA (C-231/05); Presidente del Consiglio dei Ministri (C-169/08); (C-233/09); (C-35/98); (C-319/02); Commissie/België (C-387/11);
Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC