C-721/21 Eco Advocacy
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 20 januari 2022 Schriftelijke opmerkingen: 6 maart 2022
Trefwoorden : MEB, bestuurshandeling, vergunningen, vervuiling, milieu
Onderwerp :
- Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
- Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna
Feiten:
De procedure betreft een beroep tot nietigverklaring van een vergunning die door de nationale instantie voor ruimtelijke ordening (verweerder) is verleend aan een ontwikkelaar van een woningbouwproject in Trim. De formele vergunningsaanvraag in de onderhavige zaak werd ingediend op 08-07-2020. Het ontwerp voorziet voor de operationele fase in de afvloeiing en opvang van overtollig oppervlaktewater in ondergrondse reservoirs. Op de toevoerbuizen van alle reservoirs zullen klasse 1 bypassafscheiders worden geïnstalleerd die het oppervlaktewater van potentiële vervuilingen moeten zuiveren alvorens dit het reservoir binnenkomt en uiteindelijk weer verlaat. Het water wordt ongeveer 100 meter ten zuiden van de locatie geloosd in een zijriviertje van de Boyne. In juli 2020 werd het voorevaluatieverslag uitgebracht over de vraag of een milieueffectbeoordeling (MEB) nodig is, evenals een verslag van de beoordeling van de ecologische impact, waarin een aantal mitigerende maatregelen werd voorgesteld. Op 11-08-2020 werden namens An Taisce (een bij planningsaangelegenheden wettelijk te raadplegen instantie) opmerkingen ingediend waarin erop werd gewezen dat er mogelijk gevolgen zouden zijn voor deze „gebieden van Europees belang”. Er werd aangegeven dat de Boyne niet alleen deel uitmaakt van een habitat-sbz en een vogel-sbz, maar ook het drinkwater levert voor Trim. An Taisce is bezorgd dat de voorgestelde werkzaamheden de waterkwaliteit in deze zijrivier kunnen aantasten. Op 06-10-2020 adviseerde de inspecteur van verweerder in haar verslag tot verlening van de vergunning en concludeerde zij dat, gezien het voorevaluatieverslag voor de MEB en de passende beoordeling, geen volledige beoordeling hoefde plaats te vinden.
Overweging:
In deze zaak rijzen er zes vragen over de uitlegging van het Unierecht. Met betrekking tot de eerste vraag stelt de verwijzende rechter dat het Unierecht een nationale rechter in het algemeen verplicht om door een partij ingeroepen Unierecht toe te passen, zelfs wanneer de specifieke bepaling of uitlegging niet werd aangewezen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de tweede vraag of in het besluit van een bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan MEB te onderwerpen uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek moet worden vermeld welke documenten precies de redenen voor dat besluit van de bevoegde autoriteit bevatten. Volgens de verwijzende rechter moet elk besluit na een voorevaluatie een dergelijke motivering bevatten om de transparantie te waarborgen. Met betrekking tot de derde vraag geeft de verwijzende rechter aan dat transparantie, effectieve inspraak en beginselen van behoorlijk bestuur allemaal vereisen dat alle relevante rubrieken met betrekking tot de MEB uitdrukkelijk worden besproken. De verwijzende rechter stelt voor om ook de vierde vraag bevestigend te beantwoorden. De maatstaf of maatregelen wel of niet als mitigerend „bedoeld zijn” is hopeloos subjectief. De bescherming van het milieu moet worden nagestreefd volgens objectieve criteria, en het enige objectieve criterium hier is of de maatregelen een mitigerend effect hebben en niet of dat de bedoeling was. De vijfde vraag is gesteld omdat de bevoegde autoriteit niet uitdrukkelijk is ingegaan op de twijfels die de Council en An Taisce met hun opmerkingen hebben opgeworpen. De verwijzende rechter is van mening dat een regel volgens welke de bevoegde autoriteit van een lidstaat een uitdrukkelijke en gedetailleerde motivering moet geven die alle redelijke wetenschappelijke twijfel aangaande de gevolgen van het voorgenomen project voor het betrokken gebied van Europees belang wegneemt voor de fase van de voorevaluatie, zou aansluiten bij de rechtspraak van het Hof. De laatste vraag is of in het besluit van de bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een passende beoordeling te onderwerpen, uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek moet worden vermeld welke documenten de redenen voor dit besluit van de bevoegde autoriteit bevatten. De verwijzende rechter stelt voor de vraag bevestigend te beantwoorden, om overeenkomstige redenen als voor de beantwoording van de tweede vraag.
Prejudiciële vragen:
1. Wanneer een partij, onder uitdrukkelijke of impliciete verwijzing naar een bepaald instrument van het Unierecht, de geldigheid van een bestuurshandeling in rechte bestrijdt, echter zonder te specificeren welke bepalingen van dat instrument van het Unierecht precies zijn geschonden, of volgens welke uitlegging dat het geval is, brengt het algemene beginsel van de voorrang van het Unierecht en/of van loyale samenwerking dan mee, in het algemeen of in de specifieke context van het milieurecht, dat de nationale rechter bij wie de zaak is aangebracht dit bezwaar moet of mag onderzoeken, niettegenstaande nationaalrechtelijke procedurele regels die vereisen dat het verzoekschrift van die partij de specifieke geschonden bepalingen vermeldt?
2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 4, leden 2, 3, 4 en/of 5, van richtlijn 2011/92 en/of bijlage III daarbij en/of de richtlijn gelezen in het licht van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur als vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan mee dat in het besluit van een bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek moet worden vermeld welke documenten precies de redenen voor dat besluit van de bevoegde autoriteit bevatten?
3. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 4, leden 2, 3, 4 en/of 5, van richtlijn 2011/92 en/of bijlage III daarbij en/of de richtlijn gelezen in het licht van de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur als vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan mee dat voor het besluit van een bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een milieueffectbeoordeling te onderwerpen, een verplichting geldt om uitdrukkelijk alle specifieke rubrieken en punten in bijlage III bij de MEB-richtlijn te bespreken, voor zover deze relevant kunnen zijn voor het project?
4. Moet artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG aldus worden uitgelegd dat bij de toepassing van het beginsel dat bij de beslissing of in een later stadium een passende beoordeling moet plaatsvinden van de gevolgen van een plan of project voor een betrokken gebied, in de voorevaluatiefase geen rekening mag worden gehouden met maatregelen die beogen de nadelige gevolgen van het plan of project voor dat gebied te voorkomen of te beperken, de bevoegde autoriteit van een lidstaat wel rekening mag houden met elementen van het plan of project betreffende de verwijdering van vervuilende stoffen die de schadelijke gevolgen voor het gebied van Europees belang kunnen beperken, louter op de grond dat die elementen niet als mitigerende maatregelen zijn bedoeld, ook al hebben zij dat effect, en dat zij ongeacht eventuele gevolgen voor het betrokkengebied Europees belang als standaardonderdeel in het ontwerp zouden zijn opgenomen?
5. Moet artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat die, ondanks de door deskundige lichamen tijdens het stadium van de voorevaluatie geuite vragen of bedenkingen, meent dat geen passende beoordeling nodig is, voor dit besluit een uitdrukkelijke en gedetailleerde motivering moet geven die alle redelijke wetenschappelijke twijfel aangaande de gevolgen van het voorgenomen project voor het betrokken gebied van Europees belang wegneemt, en die alle in de inspraakprocedure opgeworpen bedenkingen uitdrukkelijk en één voor één weerlegt?
6. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, brengt artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG en/of de richtlijn gelezen in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan mee dat in het besluit van de bevoegde autoriteit om de verlening van een vergunning voor een project niet aan een passende beoordeling te onderwerpen, uitdrukkelijk, afzonderlijk en/of specifiek moet worden vermeld welke documenten de redenen voor dit besluit van de bevoegde autoriteit bevatten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-75/08), (C-323/17)
Specifiek beleidsterrein: IenW