C-726/20 Ferme de la Sarte
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 februari 2021 Schriftelijke opmerkingen: 10 april 2021
Trefwoorden : staatssteun; landbouw;
Onderwerp :
Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;
Feiten:
Eerste verzoeker (CT) heeft op 23-02-2018 met zijn vader een overeenkomst tot bedrijfsovername gesloten en beschikt volgens het Comité d'installation over een ervaringsequivalent van twee jaar. Op 21-03-2018 heeft tweede verzoekster (de BV met beperkte aansprakelijkheid Ferme de la Sarte) drie steunaanvragen ingediend, waarvan één vestigingssteunaanvraag en twee investeringssteunaanvragen. De steunaanvragen werden afgewezen waarop verzoekers beroep hebben ingesteld. De aanvraag voor vestigingssteun werd afgewezen. De vestigingssteun bij overname en de investeringssteun zijn niet gericht op de overname van een landbouwbedrijf, maar op de ontwikkeling van een nevenactiviteit binnen het bedrijf die niet onder de landbouw valt, te weten de productie van graszoden en plantaardige dakbedekking. Daardoor vallen deze aanvragen buiten de werkingssfeer van de artikelen 17 en 19 van verordening 1305/2013. De investeringsaanvragen strekken tot de aankoop van materieel dat weliswaar productief is, doch bestemd is voor een productievorm die buiten het bestek van landbouwactiviteiten valt. Daarom kunnen de investeringssteunaanvragen niet worden geacht verband te houden met landbouwactiviteiten. Verzoekers verzoeken om nietigverklaring van de besluiten waarbij de aanvragen zijn afgewezen.
Overweging:
De doorslaggevende motivering voor de bestreden handelingen berust op een zodanige interpretatie van artikel 17 van verordening 1305/2013 dat de productie van graszoden of van plantaardige dakbedekking van de werkingssfeer van dit artikel wordt uitgesloten. Deze interpretatie wordt echter door verzoekende partijen betwist, aangezien de bepaling in kwestie niet eerder door het Hof is uitgelegd en de juiste interpretatie van het Unierecht niet zo evident is dat er redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Aangezien het in casu gaat om steunaanvragen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet worden voorkomen dat rechtspraak over het begrip „landbouwproduct” wordt ontwikkeld die van de regels van het Unierecht zou kunnen afwijken. Bijgevolg is de Raad van State van oordeel dat hij het Hof een prejudiciële vraag moet voorleggen
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 17 van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad aldus worden uitgelegd dat de productie van graszoden of van plantaardige dakbedekking buiten de werkingssfeer van dat artikel valt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Cilfit e.a. 283/81; C-160/14; Association France Nature Environnement C-379/15 ; Commissie/Frankrijk C-416/17; C-3/16;
Specifiek beleidsterrein: EZK; LNV