C-726/23 Arcomet Towercranes
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 15 februari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 1 april 2024
Trefwoorden: btw; verrekenprijzen; dienstverrichting
Onderwerp:
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 2, lid 1, onder c), en artikelen 168 en 178;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 41, lid 1, en lid 2, onder a).
Feiten:
Verzoekende partij in het geschil is ‘SC Arcomet Towercranes SRL’ (hierna: Arcomet). Er zijn twee verwerende partijen, waaronder de Roemeense belastingdienst. Arcomet maakt deel uit van een bedrijvengroep die zich bezighoudt met kraanverhuur. In december 2010 heeft een belastingconsulente voor Arcomet België een verrekenprijsonderzoek uitgevoerd, onder andere voor de betrekking met (verzoekende partij) Arcomet. In Roemenië zijn de bevindingen van het onderzoek omgezet in een overeenkomst die op 24 januari 2012 is gesloten tussen Arcomet België en Arcomet. Acromet heeft in 2011, 2012 en 2013 een winstoverschot geboekt, waarvoor zij van Arcomet België drie verrekeningsfacturen zonder btw heeft ontvangen. Belastinginspecteurs hebben later over twee van deze facturen het recht op aftrek van de btw geweigerd, en de geïnde btw ingehouden op grond dat er geen dienstverrichting was aangetoond en niet was aangetoond dat er een noodzaak was om deze ten behoeve van belastbare handelingen te verrichten.
Overweging:
De verwijzende rechter vraagt zich af of met de verrekeningsfacturen het bedrijfsresultaat op formele wijze is gecorrigeerd en of deze facturen verband houden met enige dienstverrichting in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112. Als de betaling wordt gezien als een betaling voor een verrichte dienst valt het binnen de werkingssfeer van de btw. Tevens vraagt de rechter zich af of het verzoek om aanvullende documenten (anders dan de facturen) van de belastinginspectie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en met de doelen van de btw-richtlijn.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat het bedrag dat door een vennootschap (de lastgever) aan een verbonden vennootschap (de werkmaatschappij) in rekening wordt gebracht en dat gelijk is aan het bedrag waarmee de winst van de werkmaatschappij volgens de margemethode van de OESO-richtlijnen inzake verrekenprijzen in overeenstemming wordt gebracht met de verrichte activiteiten en de aangegane risico’s, een betaling is voor een dienst en daarmee binnen de werkingssfeer van de btw valt?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan de belastingdienst dan voor wat betreft de uitlegging van de artikelen 168 en 178 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, naast de factuur ook documenten (zoals activiteitenverslagen of werkoverzichten) opvragen waaruit het gebruik van de afgenomen diensten voor de belastbare handelingen van de belastingplichtige blijkt, of moet deze analyse van het recht op aftrek van de btw uitsluitend zijn gebaseerd op het rechtstreekse verband tussen de verwerving en de levering/verrichting of op de gehele economische activiteit van de belastingplichtige?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-268/83 Minister van Financiën; C-110/94 Belgische Staat; C-85/95 Reisdorf/Finanzamt Köln-West; C-286/94, C-340/95, C-401/95 en C-47/96 Garage Molenheide e.a./Belgische Staat; C-435/05 Investrand; C-496/11 Portugal Telecom; C-285/11; C-104/12; C-589/12 GMAC UK; C-183/14; C-277/14 PPUH
Specifiek beleidsterrein: FIN