C-733/22 Valentina Heights    

Contentverzamelaar

C-733/22 Valentina Heights    

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    8 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    25 maart 2023

Trefwoorden: verlaagde tarief, hotels, categorisering nationale wetgeving

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Verweerster is een vennootschap die van december 2016 tot en met februari 2020 een toeristencomplex genaamd “Valentina Heights” in Bansko (Bulgarije) in huur had overgenomen van de eigenaars, en uit contracten gedateerd 01-05-2018 blijkt dat verweerster het onroerend goed zou beheren, onderhouden en in naam van de eigenaars aan derden zou verhuren. In het gecontroleerde tijdvak heeft verweerster aan gasten accommodatie in het gehuurde toeristencomplex verstrekt. De inkomsten zijn geboekt door aangemelde elektronische kasregisters en bankoverschrijvingen, en verweerster heeft over de transacties 9% btw in rekening gebracht.  Uit een door de burgemeester van Bansko overlegde verklaring van 15-02-2013 blijkt dat Valentina Heights is ingedeeld in de categorie “gastenverblijf” met een capaciteit van 9 kamers en 19 bedden. Bij beschikking van de burgemeester van Bansko van 07-03-2019 is de indeling in de categorie “gastenverblijf” opgeheven. Deze beschikking is niet aangevochten door verweerster. Belastingautoriteiten hebben in de bestreden naheffingsaanslag verklaard dat verweerster voor de periode na 07-03-2019 geen verklaring betreffende de categorisering van een toeristisch goed bezat en ten onrechte 9% btw in rekening heeft gebracht. De autoriteiten hebben op grond van de Bulgaarse wet op de belasting over de toegevoegde waarde (de ZDDS)  het verschil tussen de in rekening gebrachte btw en het maximale btw-tarief van 20% voor de aangemelde diensten als naheffing vastgesteld. Verweerster voerde in haar beroep tegen de naheffingsaanslag aan dat de toepassing van de bijzondere regeling inzake de belastingheffing op toeristische diensten afhangt van de soort activiteit die wordt uitgeoefend, en niet van een aanmelding die is geregeld in een bijzondere wet. De rechter in eerste aanleg heeft zich geheel bij deze argumentatie aangesloten, en beoordeelde dat verweerster alle noodzakelijke maatregelen heeft genomen om een verklaring betreffende de categorisering te verkrijgen, maar dat de daartoe bevoegde autoriteit de gevraagde verklaring niet tijdig heeft afgegeven. Derhalve heeft deze rechter uiteengezet dat het ontbreken van een verklaring betreffende de categorisering van een toeristisch goed niet ertoe kan leiden dat de bijzondere regeling inzake de belastingheffing op toeristische diensten niet wordt toegepast, en dat de toepassing van deze regeling afhangt van de soort activiteit die wordt uitgeoefend, en niet van een aanmelding die is geregeld in een bijzondere wet. Verzoeker, directeur van de directie “Betwistingen in belasting- en sociale verzekeringszaken” in Sofia, voert bij de verwijzende rechter aan dat het verlenen van toeristische diensten die niet volgens de wet in een categorie zijn ingedeeld niet mag worden gelijkgesteld met het verstrekken van een accommodatie als bedoeld in de ZDDS en niet mag worden onderworpen aan een verlaagd tarief.

Overweging:

De verwijzende rechter beargumenteerd dat er geen arresten van het Hof zijn die voor de beslechting van het onderhavige geding relevant zouden kunnen zijn vanwege de vaststelling van andere feiten die voor de desbetreffende beslissing van belang waren. Wel heeft het Hof geoordeeld dat de lidstaten, bij gebruikmaking van de bij artikel 98, leden 1 en 2, van richtlijn 2006/11 geboden mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief toe te passen op een in bijlage III bij deze richtlijn genoemde categorie van prestaties, hij bijgevolg de mogelijkheid heeft om toepassing van dit verlaagde btw-tarief te beperken tot concrete en specifieke aspecten van deze categorie. De vraagt rijst of de omstandigheid waarbij het Bulgaarse nationale recht aanvullende eisen stelt aan de categorisering van accommodatie, als beperking van de toepassing van het verlaagde tarief tot concrete en specifieke aspecten kan worden aangemerkt dan wel of de in hotels geldende verlaagde tarieven voor het verstrekken van accommodatie moeten worden toegepast op grond van de soort activiteit die wordt uitgeoefend, en niet afhangen van een aanmelding die is geregeld in een bijzondere wet.

Prejudiciële vragen:

1 Moet artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 12, bij deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het verlaagde tarief dat in deze bepaling is vastgesteld voor door hotels en dergelijke inrichtingen verstrekte accommodatie, kan worden toegepast wanneer deze inrichtingen niet in een categorie zijn ingedeeld overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende staat?

2 Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 98, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met bijlage III, punt 12, bij deze richtlijn, dan aldus worden uitgelegd dat het een selectieve toepassing van het verlaagde tarief op concrete en specifieke aspecten van een bepaalde categorie van diensten toelaat wanneer de daarvoor geldende voorwaarde erin bestaat dat door hotels en dergelijke inrichtingen alleen accommodatie mag worden verstrekt die overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende staat in een categorie is ingedeeld of waarvoor een voorlopige

verklaring is afgegeven die inhoudt dat de categoriseringsprocedure is gestart? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: The Escape Center (C-330/21), Segler-Vereinigung Cuxhaven (C-715/18), M.I.C.M. (C-597/19), AZ (C-499/16), Oxycure Belgium (C-573/15), (C-308/96 en C-94/97)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal