C-735/18 Ryanair

Contentverzamelaar

C-735/18 Ryanair

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 25 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 11 maart 2019

Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers;

Onderwerp:

- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: verordening);


Feiten:

IZ (eisers) wensen dat Ryanair wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van €250,- aan elk van hen. Zij hadden een ticket geboekt voor vlucht FR 5463 van Charleroi naar Madrid op 26.01.2016, met vertrek om 9.25 uur. Zij klagen dat die vlucht is geannuleerd; volgens Ryanair wegens een staking van de Franse luchtverkeersleiders. Ryanair heeft de prijs van de tickets terugbetaald. Op 03.03.2016 hebben IZ Ryanair aangemaand om de verschuldigde compensatie te betalen. Op 18.07.2016 werd opnieuw een aanmaning verstuurd. Ryanair weigert elke compensatie op grond van “buitengewone omstandigheden”, waardoor zij van haar verplichting tot financiële compensatie op grond van de Europese verordening bevrijd is. Ryanair stelt dat de kwalificatie van staking als buitengewone omstandigheid door de Europese Commissie zelf is bevestigd en verwijst hierbij naar het voorstel voor een verordening tot wijziging van verordening 261/2004, waarvan bijlage 1 bestaat uit de niet-exhaustieve lijst van omstandigheden die als buitengewone omstandigheden worden beschouwd. Deze bijlage vermeldt in artikel 1, vii), “arbeidsgeschillen bij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of bij de verleners van essentiële diensten, zoals luchthavens en verleners van luchtvaartnavigatiediensten”.


Overweging:

De vrederechter (hierna: verwijzende rechter) vraagt zich af of ingevolge artikel 5(3) van de verordening een gebeurtenis als in casu - staking van de luchtverkeersleiders op het grondgebied dat een vliegtuig moet overvliegen vanuit een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, met als bestemming een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied - moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van een luchtvaartmaatschappij? Indien het hier een “buitengewone omstandigheid” betreft, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een “buitengewone omstandigheid” gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelfs niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen? Heeft het feit dat de staking is aangekondigd, tot gevolg dat de staking niet onder het begrip “buitengewone omstandigheden” valt?


Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de luchtverkeersleiders op het grondgebied dat een vliegtuig moet overvliegen vanuit een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, met als bestemming een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” op basis waarvan de luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers te compenseren in geval van annulering van een vlucht die door dit vliegtuig wordt uitgevoerd?

2. In het geval dat de gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de luchtverkeersleiders op het grondgebied dat een vliegtuig moet overvliegen vanuit een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, met als bestemming een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, moet worden beschouwd als een „buitengewone omstandigheid”, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een „buitengewone omstandigheid” gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelf niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen?

3. Moet worden aangenomen dat het feit dat de staking is aangekondigd, tot gevolg heeft dat de gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de luchtverkeersleiders op het grondgebied dat een vliegtuig moet overvliegen vanuit een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, met als bestemming een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, niet valt onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91?

4. Moet, gelet op overweging 15 van verordening (EG) nr. 261/2004, worden aangenomen dat de gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de luchtverkeersleiders op het grondgebied dat een vliegtuig moet overvliegen vanuit een luchthaven buiten het door de staking

getroffen grondgebied, met als bestemming een luchthaven buiten het door de staking getroffen grondgebied, voor de luchtvaartmaatschappij een buitengewone omstandigheid vormde, die niet had kunnen worden voorkomen en op grond waarvan zij, als redelijke maatregel om verdere annuleringen te kunnen vermijden, mocht beslissen de betrokken vlucht te annuleren om een situatie te vermijden waarin haar crews niet meer in staat zouden zijn om op de dag van de staking andere vluchten uit te voeren, waardoor zij voor de hele luchtvaartmaatschappij en alle passagiers de storingen en ongemakken als gevolg van de staking tot een minimum kon beperken?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-394/14; C-315/15; C-195/17, C-197/17–C-203/17, C-226/17, C-228/17, C-254/17, C-274/17, C-275/17, C-278/17–C-286/17 en C-290/17–C-292/17; C-402/07 en C-432/07; C-549/07;

Specifiek beleidsterrein: IenW;

​​​​​​​