C-743/23 GKV-Spitzenverband
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 7 februari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 24 maart 2024
Trefwoorden: sociale zekerheid, derde landen
Onderwerp:
- Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels: artikel 13;
- Verordening nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening nr. 883/2004: artikel 14 en 16;
- Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen: artikel 8 en artikel 1 van Bijlage II.
Feiten:
Verzoekende partij is A en verwerende partij is GKV-Spitzenverband (een centrale belangenvertegenwoordiger van verplichte zieken- en verzorgingsfondsen). Deze zaak gaat over de vraag of A in de periode van 1 december 2015 tot en met 30 november 2020 in Duitsland of in Zwitserland onderworpen was aan de verplichting om een ziektekostenverzekering af te sluiten. A woont in Duitsland en tijdens de genoemde periode was hij in Zwitserland in loondienst werkzaam. Hij heeft een ziektekostenverzekering in Zwitserland afgesloten omdat hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden nog in Duitsland verrichte in die periode. Bij besluit van 18 augustus 2016 stelt verwerende partij dat de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. A dient hiertegen bezwaar in, welke wordt afgewezen. Hierna stelt hij beroep in.
Overweging:
Op grond van artikel 13, Verordening nr. 883/2004 wordt beslist welke wetgeving van toepassing is in het geval dat iemand in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst verricht. Het is de vraag hoe artikel 13, lid 1, van verordening nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 8, van verordening nr. 987/2009 geïnterpreteerd moet worden. Het is de verwijzende rechter namelijk niet duidelijk of bij de vaststelling of een ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat worden verricht’, onder sub a, kan worden uitgegaan van de totale werkzaamheden met inbegrip van de werkzaamheden uitgevoerd in derde landen.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 13, lid 1, van verordening nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 8, van verordening nr. 987/2009, aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, alle werkzaamheden van de werknemer, met inbegrip van zijn werkzaamheden in derde landen, in aanmerking moeten worden genomen?
2) Of moet artikel 13, lid 1, van verordening nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 8, van verordening nr. 987/2009, aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, uitsluitend de werkzaamheden van de werknemer die in lidstaten worden verricht, in aanmerking moeten worden genomen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-33/21 INAIL en INPS; C-631/17; C-631/17 Inspecteur van de Belastingdienst; C-372/20 Finanzamt Österreich; C-58/21 Rechtsanwaltskammer Wien
Specifiek beleidsterrein: SZW