C-752/18 Deutsche Umwelthilfe

Contentverzamelaar

C-752/18 Deutsche Umwelthilfe

 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 29 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 15 maart 2019

Trefwoorden: milieurecht, luchtkwaliteit, rechtsbescherming

Onderwerp:

- Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa;

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 47;

- Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (hierna Verdrag van Aarhus)

- Artikel 4(3), en 19(1) VEU;

- Artikel 197(1) VWEU;


Feiten:

In München wordt de grenswaarde die is vastgesteld voor stikstofdioxide op veel plekken - voor een deel fors - overschreden. Verzoeker in deze zaak is een Duitse milieuorganisatie die zaken mag aanspannen m.b.t. dit onderwerp. De Duitse rechter heeft bij vonnis van 09.10.2012 geoordeeld dat de deelstaat München de bestaande luchtkwaliteitsplan moet wijzigen zodat het maatregelen bevat om op zo kort mogelijke termijn gedurende een jaar een emissiegrenswaarde van 40
μ g/m3 (zoals vastgesteld door de richtlijn) na te leven op het grondgebied van München. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Op verzoek van de verzoeker dreigde het Verwaltungsgericht München bij beslissing van 21.06.2016 de geëxecuteerde een dwangsom (€10.000,-) op te leggen voor het geval dat hij zijn verplichtingen uit het vonnis niet zou nakomen binnen de termijn van een jaar. De deelstaat München heeft hier bezwaar tegen ingediend. Bij beslissing van 27.02.2017 heeft de verwijzende rechter de dwangsom verlaagd naar €4.000,- indien de deelstaat München i) niet tijdig een aanvulling op het luchtkwaliteitsplan inleidt, en/of ii) niet tijdig een uitvoerbaar concept publiceert om ervoor te zorgen dat vervuilende auto’s geen toegang meer zullen hebben tot de (binnen)stad. De verwijzende rechter stelt vast dat de deelstaat München de verplichting (die volgt uit het vonnis van 09.10.2012) niet is nagekomen. De deelstaat München is niet alle verplichtingen nagekomen, waardoor haar een dwangsom van €4.000,- is opgelegd. Deze is betaald. De milieuorganisatie heeft bij het Verwaltungsgericht München nog een tenuitvoerleggingsprocedure van deze uitspraak ingeleid, waarmee gedwongen nakoming wordt nagestreefd door de deelstaat München. De organisatie vordert nu dat nakoming moet worden nagestreefd door middel van een bevel tot gijzeling van de Beierse minister van Milieu en Consumentenbescherming totdat de deelstaat München alle, haar opgelegde, verplichting voldoet. De deelstaat München heeft hiertegen bezwaar aangetekend.


Overweging:

De verwijzende rechter overweegt hier dat de deelstaat München duidelijk heeft gemaakt dat zij de haar opgelegde verplichting niet wenst na te komen. Dit schendt niet alleen nationaal recht, maar ook Unierecht. De deelstaat heeft immers op basis van artikel 47 van het Handvest de plicht om een “doeltreffende voorziening in rechte” te waarborgen. Bovendien, op basis van artikel 19(1) VEU die de lidstaten verplicht te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren, is het negeren van definitieve rechterlijke uitspraken eveneens Unierechtelijk relevant. Dit wordt bevestigd in de toepasselijke uitspraken. Ook wordt het luchtkwaliteitsplan van de deelstaat München gezien als ondoeltreffend omdat de in richtlijn 2008/50 vastgestelde grenswaarde verplicht moet worden nageleefd.



Prejudiciële vragen:

Moeten


1. het bij artikel 4, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: „VEU”) vastgestelde vereiste dat de lidstaten alle maatregelen treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen

te verzekeren,

2. het onder andere bij artikel 197, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”) vastgestelde beginsel inzake de doeltreffende uitvoering van het Unierecht door de lidstaten,

3. het door artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte,

4. de uit artikel 9, lid 4, eerste volzin, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) blijkende verplichting van de verdragsluitende staten om daadwerkelijke rechtsbescherming inzake milieuaangelegenheden te bieden,

5. de bij artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU vastgestelde verplichting van de lidstaten om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren, aldus worden uitgelegd dat een Duitse rechter het recht heeft – en zo nodig verplicht is – te bevelen dat functionarissen van een Duitse deelstaat worden gegijzeld teneinde de deelstaat te dwingen te voldoen aan zijn verplichting tot

aanvulling van een luchtkwaliteitsplan in de zin van artikel 23 van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB 2008, L 152, blz. 1) met een bepaalde minimuminhoud, wanneer deze deelstaat definitief is veroordeeld om een aanvulling met deze minimuminhoud uit te voeren, en

– de deelstaat meermaals vruchteloos is bedreigd met dwangsommen en aan betaling daarvan is onderworpen,

– de dreiging met en de oplegging van hogere dwangsommen dan tot nu toe het geval was geen noemenswaardig effect hebben, omdat de betaling van de dwangsommen voor de definitief veroordeelde deelstaat niet gepaard gaat met verlies van vermogen, maar het opgelegde bedrag telkens gewoon wordt overgeboekt van de ene post binnen de deelstaatbegroting naar een andere post binnen dezelfde begroting,

– de definitief veroordeelde deelstaat zowel tegenover de rechter als in het openbaar heeft verklaard - onder andere in het parlement bij monde van zijn hoogste politieke ambtsdrager - dat hij de gerechtelijk opgelegde verplichtingen in verband met de luchtkwaliteitsplanning niet zal nakomen,

– het nationale recht in beginsel voorziet in het dwangmiddel gijzeling met het oog op de tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen, maar rechtspraak van de nationale constitutionele rechter in de weg staat aan de toepassing van de relevante bepaling op gevallen zoals het onderhavige, en – het nationale recht voor gevallen zoals het onderhavige niet voorziet in dwangmiddelen die doelgerichter zijn dan bedreiging met een dwangsom en de oplegging daarvan, maar minder ingrijpend dan gijzeling, en het gebruik van dergelijke dwangmiddelen uit de aard der zaak niet in aanmerking komt?



Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Lesoochranárske zoskupenie VLK v Ministerstvo životného prostredia Slovenskej republiky C-240/09, Protect Natur-, Arten- und Landschaftsschutz Umweltorganisation tegen Bezirkshauptmannschaft Gmünd C-664/15, The Queen on the application of ClientEarth v The Secretary of State for the Environment, Food and Rural Affairs C-404/13 en Policie ČR, Krajské ředitelství policie Ústeckého kraje, odbor cizinecké policie v xx and Others C-528/15.

Specifiek beleidsterrein: IenW,
​​​​​​​