C-753/23 Krasiliva 

Contentverzamelaar

C-753/23 Krasiliva 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 februari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    26 maart 2024

Trefwoorden: tijdelijke bescherming; verblijfsrecht; doeltreffende voorziening

Onderwerp:

-             Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU): artikel 78;

-             Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 47;

-             Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze persoon: artikelen 2, 5, 8, 11, 15, 26, 28 en 29;

-             Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van de tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan: overweging 16;

-             Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.

Feiten:

Verzoekende partij is A.N., een onderdaan van Oekraïne die in juli 2022 in Duitsland en vervolgens in september 2022 in Tsjechië tijdelijke bescherming heeft aangevraagd. De verwerende partij Ministerstvo vnitra (ministerie van Binnenlandse Zaken), heeft haar verzoek als niet-ontvankelijk teruggezonden op basis van de Oekraïne-wet, omdat zij al in een ander land tijdelijke bescherming heeft aangevraagd. A.N. voert hiertegen aan dat zij overeenkomstig richtlijn 2001/55 wel tijdelijke bescherming kan worden gegeven, omdat de bescherming niet wordt uitgezonderd op grond van de andere aanvraag. Daarnaast is het verzoek in Duitsland nog niet toegekend of afgewezen. Het geschil is bij de cassatierechter terecht gekomen. 

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of artikel 8, lid 1, van richtlijn 2001/55 met zich meebrengt dat lidstaten verplicht zijn om een verblijfstitel af te geven, specifiek wanneer een dergelijke verblijfstitel wordt aangevraagd door aanvragers die een nieuwe aanvraag indienen. De verwijzende rechter stelt dat de afspraken van lidstaten om artikel 11 van de richtlijn niet toe te passen het vrije verkeer tussen lidstaten van personen die tijdelijke bescherming genieten belemmeren. Daarnaast is volgens de verwijzende rechter de terugzending van het verzoek vatbaar voor een doeltreffende voorziening omdat dit binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, en vraagt daarom ook of de nationale regel die stelt dat er geen rechterlijke toetsing kan worden verricht ten aanzien van de terugzending van de aanvraag, in overeenstemming is met artikel 47, eerste alinea, van het Handvest.

Prejudiciële vragen:

1) Verzet artikel 8, lid 1, van richtlijn 2001/55/EG van de Raad, mede gelet op de door de lidstaten gemaakte afspraak om artikel 11 van deze richtlijn niet toe te passen, zich tegen een nationale regeling volgens welke een aanvraag voor een verblijfstitel, die wordt afgegeven met het oog op het toekennen van tijdelijke bescherming, niet-ontvankelijk is wanneer de betrokken vreemdeling in een andere lidstaat een verblijfstitel heeft aangevraagd of wanneer in een andere lidstaat reeds een verblijfstitel aan deze vreemdeling is afgegeven?

2) Heeft een persoon die tijdelijke bescherming geniet overeenkomstig richtlijn 2001/55/EG van de Raad recht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wanneer door een lidstaat geen verblijfstitel wordt afgegeven in de zin van artikel 8, lid 1, van voornoemde richtlijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-682/15 Berlioz Investment Fund; C-617/10; C-418/11 Texdata Software; C-239/14

Specifiek beleidsterrein: JenV