C-753/24 Rzepacz
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 25 december 2024 Schriftelijke opmerkingen: 11 februari 2025
Trefwoorden: kredietovereenkomst, oneerlijke bedingen, verjaring
Onderwerp: - Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 7, lid 1; - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 38.
Feiten: Verzoekende partij ‘Polski bank’ en verwerende partijen ‘MS en MS’ hebben op 12 november 2007 een kredietovereenkomst gesloten. De rechtbank in eerste aanleg heeft op 30 juni 2023 de overeenkomst nietig verklaard vanwege oneerlijke bedingen in de overeenkomst. De bank heeft daarna vanwege de nietigheid een vordering ingesteld tegen verwerende partijen tot terugbetaling van de tegenwaarde van de uitbetaalde hoofdsom. Verwerende partijen stellen dat het beroep moet worden verworpen omdat de vordering verjaard is.
Overweging: Volgens de nationale rechtspraak gaat de verjaringstermijn van de schuldvordering van de bank in op de datum waarop de consument voor het eerst het bindend karakter van de contractuele bedingen jegens de bank heeft betwist. Op basis daarvan is de vordering van de bank op 31 december 2020 verlopen. De verwijzende rechter stelt dat de vordering wel kan worden toegewezen op grond van de billijkheid, waarbij gekeken moet worden naar de ‘beginselen van het maatschappelijk leven’ en ‘de belangen van de partijen’. De verwijzende rechter vraagt zich af of artikel 7, lid 1 van richtlijn 93/13 en de beginselen van doeltreffendheid en rechtszekerheid het toelaten om een zo ruime beoordelingsmarge toe te staan bij de beslissing of de verjaarde schuldvordering van de verkoper kan worden toegewezen.
Prejudiciële vraag: Moeten artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, alsmede de beginselen van doeltreffendheid, evenredigheid en rechtszekerheid alsook het recht op toegang tot een rechter aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die de nationale rechter toestaat om de tegen een consument gerichte verjaarde vordering van een verkoper tot terugbetaling van prestaties die onverschuldigd zijn verricht krachtens een overeenkomst die nietig is wegens de hierin opgenomen oneerlijke bedingen, toe te wijzen indien de billijkheid of de regels van het maatschappelijk leven dit vereisen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-260/18
Specifiek beleidsterrein: EZ