C-76/15 Vervloet e.a.

Contentverzamelaar

C-76/15 Vervloet e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 mei 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 mei 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   21 juni 2015
Trefwoorden: staatssteun; depositogarantiestelsel; handvest grondrechten (gelijke behandeling)

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikelen 20 en 21 (gelijke behandeling)
- VWEU artikel 107 en 108 (staatssteun – toezicht EURCIE); artikel 296 (keuze handeling)
- Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels

Aan deze gevoegde BEL zaken ligt een aantal bodemprocedures ten grondslag, onder meer van een aantal aandeelhouders van ‘Dexia’, van het organisme voor de financiering van pensioenen ‘Ogeo Fund’ tezamen met de gemeente Schaarbeek; en private personen. Zij vragen nietigverklaring van een KB van 10 oktober 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten houdende de uitbreiding van de beschermingsregeling tot het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen, alsmede van het koninklijk besluit van 7 november 2011 tot toekenning van een garantie tot bescherming van het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen waarin de aanvraag tot bescherming van het kapitaal van de erkende coöperatieve vennootschappen Arcopar, Arcofin en Arcoplus wordt aanvaard. Laatstgenoemde partijen zijn in alle zaken tussengekomen. De EURCIE heeft bij beschikking van 3 juli 2014 de terugvordering van de aan hen verleende staatssteun geëist. De BEL regeling betreft de uitbreiding van de garantieregeling tot aandelen die natuurlijke personen hebben in erkende coöperatieve vennootschappen (cv’s). De BEL Staat heeft deze regeling op dezelfde dag aangemeld bij de EURCIE (een garantieregeling ten gunste van vennoten, natuurlijke personen, van erkende cv’s die ofwel onder prudentieel toezicht van de BEL Nationale Bank staan, ofwel ten minste de helft van hun activa hebben geïnvesteerd in een instelling die onder dergelijk toezicht staat). Verzoekers verwijten verweerder (BEL staat) dat met deze KBs (‘crisismaatregelen’) verschil in behandeling wordt gecreëerd tussen private aandeelhouders van cv’s en van andere vennootschappen die dicht bij de financiële sector staan. Zij menen met name dat elke belegger in aandelen, ook die van een cv, willens en wetens de risico's neemt die aan een aandeel zijn verbonden en dat daarbij de vennootschapsvorm geen pertinent criterium van onderscheid kan zijn. Daarnaast wijzen verzoekers erop dat het onderzoek van de EURCIE om na te gaan of de betwiste maatregelen geen verboden staatssteun uitmaken nog loopt. Volgens verzoekers is de EURCIE niet overtuigd dat de garantieregeling een betekenisvolle rol kan spelen als crisismaatregel.
Verweerder meent dat de situatie van natuurlijke personen die aandeelhouder zijn van erkende cv’s niet vergelijkbaar is met die van natuurlijke personen die aandeelhouder zijn van andere types vennootschappen, maar wel met houders van deposito's. Een belangrijke doelstelling van de regelgeving was het vertrouwen van het publiek in spaarproducten en in producten met soortgelijke kenmerken te versterken. Dat is een doelstelling van algemeen belang.
De BEL RvS stelt vast dat wat de BEL context betreft, de BEL wetgever rekening heeft gehouden met het fenomeen dat een aantal erkende cv’s zich tot op zekere hoogte hebben geassocieerd met financiële instellingen en zodoende aanleunen bij de financiële sector.
Volgens Arcopar c.s. miskent de EURCIE in haar terugbetalingsbesluit van 3 juli 2014 dat deelbewijzen in erkende cv’s alle kenmerken van een spaarproduct hebben en dat de tussenkomende partijen geen financiële instellingen zijn. (Arcopar c.s. en de BEL Staat hebben inmiddels zaken voor het Gerecht aangespannen, T-664/14 en T-711/14).
De BEL RvS heeft een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, de verwijzende rechter in deze zaak. Aangezien er vragen van EURrecht spelen besluit dat Hof het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1. Dienen de artikelen 2 en 3 van de richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het algemene .gelijkheidsbeginsel, in die zin te worden geïnterpreteerd dat:
a) zij aan de lidstaten de verplichting opleggen om de aandelen van de erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, op dezelfde wijze te waarborgen als de deposito's?
b) zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat aan de entiteit die gedeeltelijk belast is met de waarborg van de in die richtlijn beoogde deposito's de opdracht toevertrouwt om eveneens, ten belope van 100 000 euro, de waarde van de aandelen van de vennoten, natuurlijke personen, van een erkende coöperatieve vennootschap die actief is in de financiële sector, te waarborgen?
2. Is het besluit van de Europese Commissie van 3 juli 2014 «betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd - Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties » verenigbaar met de artikelen 107 en 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in zoverre het de waarborgregeling die het voorwerp van dat besluit uitmaakt, kwalificeert als nieuwe staatssteun?
3. In geval van een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dient artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat een regeling van staatswaarborg toegekend aan de vennoten, natuurlijke personen, van erkende coöperatieve vennootschappen die actief zijn in de financiële sector, in de zin van artikel 36/24, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, nieuwe staatssteun vormt die bij de Europese Commissie moet worden aangemeld?
4. In geval van een bevestigend antwoord op de tweede vraag, is hetzelfde besluit van de Europese Commissie verenigbaar met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun tot uitvoering is gebracht vóór 3 maart 2011 of 1 april 2011 of op een van beide data, of, omgekeerd, indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat daarin wordt geoordeeld dat de in het geding zijnde staatssteun op een latere datum tot uitvoering is gebracht?
5. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, aan te nemen, indien die maatregel staatssteun tot uitvoering brengt of staatssteun vormt die reeds tot uitvoering is gebracht en die staatssteun nog niet is aangemeld bij de Europese Commissie?
6. Dient artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat verbiedt om, zonder voorafgaande kennisgeving aan de Europese Commissie, een maatregel, zoals die welke is vervat in artikel 36/24, eerste lid, 3°, van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, aan te nemen, indien die maatregel staatssteun vormt die nog niet tot uitvoering is gebracht?

Specifiek beleidsterrein: EZ mede FIN

Gerelateerde documenten