C-764/23 - C-766/23 Cairo Network e.a.
Prejudiciële hofzaak C-764/23 - C-766/23 Cairo Network e.a.
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 26 maart 2024 Schriftelijke opmerkingen: 12 april 2024
Trefwoorden: schadevergoeding; elektronische-communicatienetwerken; mededinging
Onderwerp:
- Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VEU): artikelen 6 en 19;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikelen 47;
- Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en – diensten : artikelen 3, 5, 7 en 14;
- Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten: artikelen 3, 4, 8 en 9;
- Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten: artikelen 2 en 4;
- Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie: artikelen 5, 6, 8, 9, 31 en 45;
- Besluit (EU) 2017/899 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende het gebruik van de 470-790 MHz-frequentieband in de Unie: overwegingen 11 en 20.
Feiten:
C-764/23, C-764/23 en C-766/23:
De zaken gaan over bedrijven die een analoge televisiedienst op nationale schaal wilden lanceren. Deze bedrijven stuitten hierbij echter op een aantal problemen, doordat de regulering van de markt voor televisieomroepfrequenties in Italië niet goed is gelopen in de afgelopen decennia. Volgens het grondwettelijk hof eigenen bedrijven zich frequenties toe, wat mogelijk is doordat installaties exploiteren zonder concessies en vergunningen. De verzoekende partijen stellen beroep in tegen de handelingen die gebaseerd zijn op het ‘frequentietoewijzingsplan’. Een ander onderliggend probleem in deze zaken is de schadevergoeding die marktdeelnemers kunnen ontvangen. Deze schadevergoedingen kunnen op grond van nationale regelgeving niet de vorm krijgen van herstel of uitvoering in natura.
Overweging:
C-764/23 en C-765/23:
De verwijzende rechter vraagt zich af of de regeling die is getroffen voor het betalen van schadevergoeding in strijd is met artikel 47 Handvest. Daarnaast twijfelt de verwijzende rechter over de beslissingsbevoegdheid van de AGCOM, welke criteria voor de omzetting van de gebruiksrechten voor oude frequenties in overeenkomstige rechten voor nieuwe frequenties heeft opgesteld.
C-766/23:
De verwijzende rechter wijst, naast de problematiek in de andere twee zaken, erop dat de totstandkoming van het nationale frequentietoewijzingsplan zeer moeizaam is verlopen met betrekking tot de vaststelling van de omzettingsfactor die moest worden gebruikt om de overgang van de oude transmissiecapaciteiten van de marktdeelnemers naar de nieuwe te regelen. Hier stelt de verwijzende rechter vragen over.
Prejudiciële vragen:
C-764/23
1) Moet het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 6 en 19, lid 1, tweede alinea, VEU, zoals uitgelegd in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), en artikel 31 van richtlijn (EU) 2018/1972, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als de relevante regeling van Italiaans recht [artikel 1, lid 1037, van de begrotingswet 2018 (wet nr. 205/2017)], die in een situatie met een communautaire dimensie de gevolgen van een beroep tot nietigverklaring beperkt door herstel of uitvoering in natura uit te sluiten en voorlopige maatregelen beperkt tot de betaling van een voorlopige vergoeding, waardoor afbreuk wordt gedaan aan het recht op doeltreffende rechterlijke bescherming?
2) Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 3, leden 3 en 3-bis, en de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG (de zogeheten kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, en de artikelen 5, 6, 8, 9 en 45 van richtlijn (EU) 2018/1972, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel als in de Italiaanse Republiek is ingevoerd bij artikel 1, lid 1031-bis, van de begrotingswet 2018, zoals ingevoerd bij artikel 1, lid 1105, van de begrotingswet 2019, waarbij regelgevende taken van de onafhankelijke overheidsdienst zijn weggenomen, althans aanzienlijk zijn beperkt, door te bepalen dat de aanvullende transmissiecapaciteit wordt toegewezen door middel van een niet-kosteloze procedure en die capaciteit daarbij wordt toegewezen aan de inschrijver met het hoogste economische bod en met de deelneming van de reeds op de markt aanwezige marktdeelnemers?
3) Moet het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), de artikelen 3, 5, 7 en 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2020 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, de overwegingen 11 en 20 van besluit (EU) 2017/899, en de beginselen van gelijke behandeling, nondiscriminatie, bescherming van de mededinging en van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel als tot stand is gebracht bij de relevante nationale regeling (artikel 1, leden 1030, 1031, 1031-bis, 1031-ter, en 1032, van wet nr. 205/2017), de besluiten nr. 39/19/CONS, 128/19/CONS, 564/2020/CONS van de AGCOM en de daaraan verbonden maatregelen voor de toewijzing van gebruiksrechten voor frequenties voor digitale televisie, dat „gebruiksrechten voor frequenties” niet één op één omzet in „gebruiksrechten voor transmissiecapaciteit”, maar een deel van de capaciteit reserveert voor een niet-kosteloze procedure, waarbij de marktdeelnemer extra kosten moet maken om de rechtmatig verworven voorrechten te kunnen behouden?
4) Staat het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), de artikelen 3, 5, 7 en 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2020 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, de overwegingen 11 en 20 van besluit (EU) 2017/899, en de beginselen van gelijke behandeling, nondiscriminatie, bescherming van de mededinging en van het gewettigd vertrouwen, alsmede de beginselen van evenredigheid en passendheid in de weg [aan een stelsel] als tot stand is gebracht bij de relevante nationale regeling (artikel 1, leden 1030, 1031, 1031-bis, 1031-ter, en 1032, van wet nr. 205/2017), de besluiten nr. 39/19/CONS, 128/19/CONS, 564/2020/CONS van de AGCOM en de daaraan verbonden maatregelen voor de toewijzing van gebruiksrechten voor frequenties voor digitale televisie, waarin, mede gelet op de eerder in de nationale en supranationale rechtspraak vastgestelde onregelmatigheden, geen structurele maatregelen zijn vastgesteld om de eerder vastgestelde ongelijkheid op te heffen, en geen onderscheid is gemaakt voor de positie van de marktdeelnemer die na een niet-kosteloze selectieprocedure een frequentie heeft verworven door te bepalen dat die marktdeelnemer het recht heeft om dit recht te behouden, of moeten de niet-structurele maatregelen die de AGCOM heeft opgelegd aan de reeds op de markt aanwezige marktdeelnemers die oorspronkelijk houders waren van zogeheten overschrijdende netwerken daarentegen passend en evenredig worden geacht?
5) Staat het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), de artikelen 3, 5, 7 en 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2020 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, de overwegingen 11 en 20 van besluit (EU) 2017/899, de beginselen van gelijke behandeling, nondiscriminatie, bescherming van de mededinging en van het gewettigd vertrouwen, alsmede de beginselen van evenredigheid en passendheid, in de weg [aan een stelsel] als tot stand is gebracht bij de relevante nationale regeling (artikel 1, leden 1030, 1031, 1031-bis, 1031-ter, en 1032, van wet nr. 205/2017), de besluiten nr. 39/19/CONS, 128/19/CONS, 564/2020/CONS van de AGCOM en de daaraan verbonden maatregelen voor de toewijzing van gebruiksrechten voor frequenties voor digitale televisie, waarin geen rekening wordt gehouden met het gewettigd vertrouwen dat is gewekt bij een marktdeelnemer die het gebruiksrecht voor frequenties voor digitale televisie heeft verkregen na een niet-kosteloze aanbestedingsprocedure waarin uitdrukkelijk was voorzien in het recht op een frequentie met een vergelijkbare dekking en een gebruiksrecht met een gelijke duur?
C-765/23
In deze zaak zijn gelijksoortige vragen gesteld aan de vragen 1-4 in de zaak C-764/23.
C-766/23
1) Moet het Unierecht, en meer bepaald artikel 3, leden 3 en 3-bis, en de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG (de zogeheten kaderrichtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/140/EG, en de artikelen 5, 6, 8, 9 en 45 van richtlijn (EU) 2018/1972, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel als in de Italiaanse Republiek is ingevoerd bij artikel 1, lid 1031-bis, van begrotingswet 2018, zoals ingevoerd bij artikel 1, lid 1105, van begrotingswet 2019, waarbij regelgevende taken van de onafhankelijke overheidsdienst zijn weggenomen, althans aanzienlijk zijn beperkt, door te bepalen dat de aanvullende transmissiecapaciteit wordt toegewezen door middel van een niet-kosteloze procedure en die capaciteit daarbij wordt toegewezen aan de inschrijver met het hoogste economische bod en met de deelneming van de reeds op de markt aanwezige marktdeelnemers?
2) Moet het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), de artikelen 3, 5, 7 en 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2020 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, de overwegingen 11 en 20 van besluit (EU) 2017/899, de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie, bescherming van de mededinging en van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel als tot stand is gebracht bij de relevante nationale regeling (artikel 1, leden 1030, 1031, 1031-bis, 1031-ter en 1032 van wet nr. 205/2017), de besluiten nr. 39/19/CONS, 128/19/CONS, 564/2020/CONS van de AGCOM en de daaraan verbonden maatregelen voor de toewijzing van gebruiksrechten voor frequenties voor digitale televisie, dat „gebruiksrechten voor frequenties” niet één op een omzet in „gebruiksrechten voor transmissiecapaciteit”, maar een deel van de capaciteit reserveert voor een niet-kosteloze procedure, waarbij de marktdeelnemer extra kosten moet maken om de rechtmatig verworven voorrechten te kunnen behouden?
3) Moet het Unierecht, en meer bepaald de artikelen 8 en 9 van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn), de artikelen 3, 5, 7 en 14 van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2020 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn), de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, de overwegingen 11 en 20 van besluit (EU) 2017/899, de beginselen van gelijke behandeling, non- discriminatie, bescherming van de mededinging en van het gewettigd vertrouwen, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel als in de Italiaanse Republiek is ingevoerd bij artikel 1, leden 1101 tot en met 1108 van de begrotingswet 2019, artikel 1, leden 1030, 1031, 1031-bis, 1031-quater, 1032, 1033, 1034 en 1037 van de begrotingswet 2018, de besluiten nr. 39/19/CONS (nationaal frequentietoewijzingsplan), 128/19/CONS en 129/19/CONS van de AGCOM en de daaraan verbonden maatregelen voor de toewijzing van gebruiksrechten voor frequenties voor digitale televisie, waarin geen structurele maatregelen zijn genomen – hoewel het wel niet-structurele compenserende en/of corrigerende maatregelen omvat – om de eerder vastgestelde ongelijkheid op te heffen [en dat] voorziet in een niet-kosteloze procedure die voor de exploitant extra kosten en lasten met zich brengt? En staat dit [Unie]recht, in het licht van met name de beginselen van evenredigheid en passendheid, alsmede de in het arrest Persidera geformuleerde beginselen, in de weg aan een stelsel als hierboven vermeld, ook gezien de algehele ontwikkeling van dat stelsel en de ,anomalieën’, ,kritieke punten’ en ,onregelmatigheden’ daarvan die zijn vastgesteld in de nationale en supranationale rechtspraak vermeld in de motivering van de onderhavige beschikking, of zijn de niet-structurele maatregelen die de AGCOM heeft getroffen om het stelsel te corrigeren, toereikend?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-380/05 Centro Europa 7; C-560/15 Europa Way en Persidera; C-112/16 Persidera
Specifiek beleidsterrein: EZK