C-767/24 Kuszycka

Contentverzamelaar

C-767/24 Kuszycka

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 januari 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     19 februari 2025

Trefwoorden: kredietovereenkomst, oneerlijke bedingen, verjaring, verrekening

Onderwerp:  Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: artikel 7, lid 1.

Feiten:
Verzoekende partij ‘mBank’ en verwerende partij ‘ML’ hebben op 11 oktober 2006 met elkaar een overeenkomst inzake een hypothecair krediet gesloten. De kredietovereenkomst is nietig verklaard omdat het oneerlijke bedingen bevat. De bank heeft daarna een vordering ingesteld tegen ML, ter betaling van de tegenwaarde van de uitgekeerde hoofdsom. ML heeft gesteld dat de schuldvordering is verjaard. Los daarvan heeft zij een exceptie van verrekening opgeworpen en verzocht om verrekening van haar schuldvorderingen met die van de bank. 

Overweging:
De verwijzende rechter wil uitleg over de verjaring van de vordering van de bank, en met name of de opgeworpen verklaring van verrekening kan worden geacht tot gevolg te hebben dat zij afstand heeft gedaan van de verjaring van de schuldvordering van de bank. De verwijzende rechter twijfelt of deze uitleg aanvaardbaar is in het licht van richtlijn 93/13. De verwijzende rechter twijfelt of het opvatten van de verklaring van verrekening als afstand van de exceptie van verjaring niet in strijd is met het doel van artikel 7, lid 1, van de richtlijn. Artikel 7 bepaalt dat lidstaten erop toezien dat er doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers. 

Prejudiciële vragen:
Moeten artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij in de context van een tussen een consument en een bank gesloten hypothecaire kredietovereenkomst die in haar geheel nietig is verklaard omdat de overeenkomst oneerlijke bedingen bevat en zonder deze bedingen niet kan voortbestaan, in de weg staan aan een rechterlijke uitlegging van het nationale recht volgens welke een consument ervan afziet om zich te beroepen op de verjaring van de schuldvordering van de bank wanneer hij verklaart zijn eigen schuldvordering te willen verrekenen met de door de bank ingestelde vordering tot terugbetaling van de tegenwaarde van de hoofdsom van het krediet?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-520/21 Bank M.; C-756/22 Bank Millennium; C-26/13

Specifiek beleidsterrein: EZ