C-769/19 Spetsializirana prokuratura

Contentverzamelaar

C-769/19 Spetsializirana prokuratura

Prejudiciële hofzaak     

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     4 februari 2020

Trefwoorden : voorrang van Unierecht, nationale wetgeving, herstel van gebreken

Onderwerp :

Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures.

 

Feiten:

UC en TD zijn aangeklaagd; eerstgenoemde wegens het leiding geven aan een criminele organisatie, laatstgenoemde wegens deelname aan deze criminele organisatie. Daarenboven wordt UC ervan beschuldigd in drie afzonderlijke gevallen, ter uitvoering van een beslissing van de criminele organisatie, drie vrouwen door het beloven van gunsten te hebben aangeworven voor prostitutie, alsmede een verdovend middel te hebben bezeten. Na het horen van betrokkenen heeft de rechter tijdens de voorbereidende zitting vastgesteld dat tegenstrijdige informatie wordt verstrekt met betrekking tot de plaats waar het strafbare feit is gepleegd en met betrekking tot het tijdstip waarop een van de vrouwen voor prostitutie is aangeworven. Daarnaast is het strafbare feit betreffende het bezit van verdovende middelen onduidelijk beschreven, aangezien alleen wordt vermeld dat het verdovende middel is gevonden in de woning van UC en het onduidelijk is of wordt gesteld dat het aldaar in zijn bezit is geweest. De verwijzende rechter is van mening dat de tenlastelegging formeel rechtmatig zou zijn wanneer de openbare aanklager deze verduidelijkingen zou aanbrengen. Daarna zou de rechter kunnen overgaan tot de verdere proceshandelingen.

 

Overweging:

Het probleem in de onderhavige zaak is dat de Bulgaarse nationale wet de openbare aanklager niet toestaat de gebreken in de tenlastelegging tijdens de voorbereidende zitting te herstellen. De nationale wet eist de beëindiging van de gerechtelijke procedure en de terugverwijzing naar de openbare aanklager, die een nieuwe tenlastelegging moet opstellen en deze opnieuw bij de rechter moet indienen, die deze in een nieuwe zitting behandelt: dit leidt doorgaans tot een vertraging van een paar maanden. Volgens artikel 6, lid 3, van richtlijn 2012/13 moet uiterlijk op het moment dat aan een rechter de tenlastelegging wordt voorgelegd, gedetailleerde informatie worden verstrekt over de beschuldiging. Het Hof heeft reeds in het arrest Kolev uiteengezet dat het laatste moment voor het verstrekken van gedetailleerde informatie over de beschuldiging moet liggen voor het inhoudelijke onderzoek van de zaak. Het staat aldus toe dat deze informatie wordt verstrekt nadat de zaak voor de rechter is gebracht, meer bepaald: tijdens de voorbereidende zitting waar de vraag aangaande gebreken in de tenlastelegging wordt besproken. Daarom blijkt uit artikel 6, lid 3, van richtlijn 2012/13, in de uitlegging die daaraan door het Hof is gegeven in punt 99 van het arrest Kolev geen beletsel voor het herstellen van gebreken in de tenlastelegging tijdens de voorbereidende zitting. Derhalve rijst de vraag of de nationale wet, door de mogelijkheid uit te sluiten tijdens de terechtzitting de beschuldiging te verduidelijken, verenigbaar is met het Unierecht. 

 

Prejudiciële vragen:

Is een nationale wet, die bij een gebrekkige tenlastelegging (waarvan de inhoud onduidelijk, onvolledig of tegenstrijdig is) in geen geval de mogelijkheid biedt tot herstel van deze gebreken door middel van correcties door de openbare aanklager tijdens de voorbereidende zitting waar de gebreken zijn vastgesteld, en in plaats daarvan de rechter steeds verplicht de gerechtelijke procedure te beëindigen en de zaak voor het opstellen van een nieuwe tenlastelegging naar de openbare aanklager terug te verwijzen, verenigbaar met artikel 6 van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1), het beginsel van een behandeling binnen een redelijke termijn overeenkomstig artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel van voorrang van het Unierecht en het beginsel dat de waardigheid moet worden gewaarborgd, wanneer dat leidt tot een aanzienlijke vertraging van de strafprocedure en de gebreken onmiddellijk tijdens de zitting kunnen worden hersteld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ( С -612/15)

Specifiek beleidsterrein: JenV