C-770/22 OSTP Italy
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 februari 2023 Schriftelijke opmerkingen: 14 april 2023
Trefwoorden: douanerechten, belastingaanslagen, hypotheekrecht, rechtsbescherming
Onderwerp: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
Feiten:
In het kader van een geschil over de invoer van stalen buizen uit derde landen waarop douanerechten van toepassing zijn, heeft het douanekantoor te Genua in 2019 aan verzoekster (Ostp Italy s.r.l.) belastingaanslagen betekend en haar vervolgens sancties opgelegd. Bij in 2021 gewezen vonnissen heeft de belastingrechter in eerste aanleg te Genua alle maatregelen ten aanzien van de aanslagen en sancties in hun geheel nietig verklaard en de belastingdienst in de proceskosten verwezen. Tegen die vonnissen heeft het douanekantoor hoger beroep ingesteld. De rechter in hoger beroep heeft de tenuitvoerlegging van de vonnissen echter niet geschorst. Op 26-01-2022 heeft de belastingdienst een voorafgaande kennisgeving van hypothecaire inschrijving betekend waarbij aan Ostp Italy s.r.l. is medegedeeld dat indien de door de belastingdienst geëiste bedragen niet worden betaald, een hypotheekrecht op haar onroerende zaken wordt ingeschreven voor een bedrag dat overeenstemt met tweemaal de betreffende schuld. Ostp Italy s.r.l. is tegen die kennisgeving opgekomen. De vennootschap Ostp Italy s.r.l. voert aan dat artikel 67-bis van wetsbesluit nr. 546/92 is geschonden en zij is met betrekking tot de inning van douanerechten van mening dat, indien de rechter in eerste aanleg het beroep tegen de rectificatieaanslag geheel of gedeeltelijk heeft toegewezen en het verschuldigde bedrag heeft uitgesloten of verlaagd, eventuele hogere bedragen die worden gevorderd, niet opeisbaar zijn. Het Italiaanse douaneagentschap voert echter aan dat de nationale regeling in overeenstemming met het Unierecht moet worden uitgelegd, aangezien de aanslagen betrekking hebben op douanerechten, dat wil zeggen traditionele eigen middelen van de Europese Unie. Bijgevolg moet de voldoening van de douaneschuld ten minste worden beschermd totdat de administratie op grond van het nationale recht kan opkomen tegen het vonnis waarin de aanslag nietig is verklaard.
Overweging:
De verwijzende rechter heeft twijfels over de uitlegging van de bepalingen van verordening 952/2013 in verband met het gezag van het arrest van de Corte di Cassazione en de verwijzing in de nationale wetgeving naar de regeling van verordening 952/2013. Hij is van oordeel dat de uitlegging van het douaneagentschap niet kan worden aanvaard, aangezien zij in strijd is met het in artikel 19 VEU en in artikel 47 van het Handvest verankerde beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming. Volgens die artikelen moet het recht op een voorziening in rechte doeltreffend zijn, dat wil zeggen dat het in abstracte zin juridisch geschikt moet zijn om de schending ongedaan te maken en aldus moet worden opgevat dat de uitoefening ervan niet bijzonder moeilijk of zelfs onmogelijk is. Volgens de verwijzende rechter moet het in artikel 44 van verordening 952/13 neergelegde recht op beroep als een recht op een doeltreffend beroep worden opgevat. Het is duidelijk dat wanneer de tenuitvoerlegging van een door de rechter in eerste aanleg reeds nietig verklaarde maatregel wordt toegestaan, het rechtsmiddel geen enkel concreet nut voor het individu heeft en ertoe leidt dat het beroep niet doeltreffend is. De verwijzende rechter stelt dat op het moment waarop de bevoegde rechter de maatregel waaruit de belastingschuld voortvloeit met terugwerkende kracht nietig verklaart, inmenging in de vorm van de hypothecaire inschrijving of van de procedure voor de gedwongen tenuitvoerlegging van de vordering niet gerechtvaardigd is, aangezien de rechtsgrond daarvoor ontbreekt, en evenmin evenredig is, aangezien een rechterlijke instantie reeds heeft geoordeeld dat de vordering ongegrond is. Overigens blijkt uit onderzoek van de bepalingen van verordening 952/2013 en van de nationale bepalingen dat niets in de weg staat aan de rechtstreekse werking van het vonnis in eerste aanleg.
Prejudiciële vraag:
Kunnen de artikelen 43, 44 en 45 van verordening (EU) nr. 952/2013 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale regeling op grond waarvan door nationale rechterlijke instanties gewezen vonnissen in eerste aanleg waarbij belastingaanslagen met betrekking tot eigen middelen van de Europese Unie geheel of gedeeltelijk nietig worden verklaard, onmiddellijk uitvoerbaar zijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Amt Azienda Trasporti e Mobilità e.a. (C-328/17), Unibet (C-432/05)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, FIN