C-772/18 Yhtiö A
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 29 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 15 mei 2019
Trefwoorden : merkenrecht; particuliere sfeer; invoeren
Onderwerp :
- Richtlijn 2008/95/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende de aanpassing van het merkenrecht, artikel 5.
Feiten:
Een Finse onderneming (hierna: onderneming A) is houder van een internationaal merk voor onder meer lagers. Een Finse particulier (hierna: particulier B) heeft in 2011 een partij van zulke lagers ontvangen uit China (zonder betrokkenheid bij de verzending), opgehaald van het vliegveld en enkele weken opgeslagen in zijn huis. De partij lagers is vervolgens opgehaald en naar Rusland gebracht. Als beloning voor zijn verrichtingen heeft de particulier B een slof sigaretten en een fles cognac gekregen. Onderneming A heeft bij de civiele rechter een vordering tot schadevergoeding tegen particulier B ingesteld, wegens een inbreuk op haar merkenrecht. Artikel 5 van richtlijn 2008/95/EG (hierna: de richtlijn) verbiedt derden namelijk gebruik te maken van een ingeschreven merk in het economisch verkeer. Deze vordering ligt nu voor de hoogste Finse rechter, die nu vier prejudiciële vragen aan het Hof stelt.
Overweging:
De verwijzende rechter heeft een aantal twijfels die het hem onmogelijk maken in het geding te oordelen, omdat het hem onduidelijk is of particulier B van het merk gebruik heeft gemaakt. Het eerste punt van twijfel is artikel 5 van de richtlijn, dat niet van toepassing is op gebruik in de particuliere sfeer, waar hier – gezien de beloning – mogelijk sprake van is. De verwijzende rechter vraagt zich af of hij die beloning mag meenemen in zijn afweging. Ten tweede is het volgens de verwijzende rechter onduidelijk of artikel 5 van de richtlijn vereist dat B het merk gebruikt in het kader van zijn eigen economische activiteit. Ten derde betwijfelt de verwijzende rechter of de handelingen van B kunnen worden gekwalificeerd als “gebruik voor waren of diensten” in de zin van artikel 5 van de richtlijn. B heeft immers een behoorlijk passieve rol gehad, waarbij hij enkel de partij heeft opgehaald en enige tijd heeft opgeslagen in zijn woning. Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of de handelingen van B kunnen worden gekwalificeerd als “invoeren” in de zin van artikel 5 van de richtlijn, nu hij geen actieve rol heeft gehad bij de verzending, waartoe hij noch verzocht heeft.
Prejudiciële vragen:
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Arsenal Football Club (C-206/01); Class International (C-405/03); Adam Opel (C-48/05); Céline (C-17/06); O2 Holdings ja O2 (UK) (C-533/06); UDV North America (C-62/08); Google France en Google (gevoegde zaken C-236/08 en C-238/08); L’Oréal e.a. (C-324/09); Logistics e.a. (C-379/14).
Specifiek beleidsterrein: EZK