C-774/22 FTI Touristik
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 27 februari 2023 Schriftelijke opmerkingen: 13 april 2023
Trefwoorden: rechterlijke bevoegdheid, pakketreizen, burgerlijke en handelszaken
Onderwerp:
Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „Brussel I bis-verordening”)
Feiten:
Verzoeker vordert van verweerster, een reisorganisator met zetel in München (Duitsland), schadevergoeding ten belope van 1 499,86 EUR op grond dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de voorwaarden voor binnenkomst en de benodigde visa. Verzoeker, die op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst in Nürnberg woonde en daar nog steeds woont, heeft de vordering ingesteld bij het Amtsgericht Nürnberg (rechter in eerste aanleg). Verzoeker is van mening dat de aangezochte rechter territoriaal bevoegd is en verwijst in dit verband naar de artikelen 17 en 18 de Brussel I bis-verordening. Verweerster betwist dat het Amtsgericht Nürnberg territoriaal bevoegd is en vordert de afwijzing van de vordering. Uit de Brussel I bis-verordening vloeit niet voort dat het Amtsgericht Nürnberg bevoegd is, aangezien deze verordening niet van toepassing is op een zuiver binnenlandse situatie zoals die welke in casu aan de orde is, waarbij de reiziger en de reisorganisator in hetzelfde land gevestigd zijn. Er is in onvoldoende mate sprake van een grensoverschrijdend element, aangezien daarvoor is vereist dat de partijen bij de overeenkomst in verschillende lidstaten gevestigd zijn, zoals volgt uit de bewoordingen van artikel 16 van de Brussel I bis-verordening. Bovendien vloeit uit artikel 18, lid 2, van deze verordening niet voort dat de rechter van de woonplaats bevoegd is. Hieruit volgt dat voor alle in artikel 15 van die verordening genoemde overeenkomsten waarbij een consument partij is, thans de rechter van de woonplaats van die consument bevoegd is.
Overweging:
In de rechtspraak heerst de vrijwel unanieme opvatting dat de Brussel I bis-verordening slechts toepassing kan vinden indien er sprake is van een grensoverschrijdend element, in die zin dat de consument en de wederpartij in verschillende lidstaten van de Europese Unie gevestigd moeten zijn. Aan dit vereiste voor de toepasselijkheid van de Brussel I bis-verordening is daarentegen niet voldaan wanneer de feiten van het geding worden gekenmerkt door een andersoortig grensoverschrijdend element, bijvoorbeeld wanneer de partijen in dezelfde lidstaat gevestigd zijn en een buitenlandse reisbestemming het enige grensoverschrijdende element vormt. Ten grondslag aan het geschil ligt de reisovereenkomst die gesloten is tussen twee rechtssubjecten met woonplaats in dezelfde lidstaat. Dat verweerster mogelijkerwijs is tekortgeschoten in de nakoming van de door haar aangegane verbintenissen, ook in het buitenland, vormt hooguit een feitelijk grensoverschrijdend element dat enkel gevolgen heeft voor de reeds bestaande en oorspronkelijk nationale rechtsverhouding en dat dus als een louter gevolg van de contractuele afspraken moet worden aangemerkt. Mocht het verwijzende Amtsgericht Nürnberg zich territoriaal bevoegd verklaren en verzoeker na beoordeling van het bestaan en de omvang van zijn rechten schadevergoeding toekennen wegens het vermeende gebrek aan informatie over de inreisvoorwaarden, zou deze beslissing aangaande de vaststelling van de territoriale bevoegdheid overeenkomstig § 513, lid 2, ZPO niet vatbaar zijn voor toetsing door de appelrechter, met als gevolg dat een eventuele niet Unierechtconforme uitlegging van artikel 18, lid 1, van de Brussel I bis-verordening als territoriale bevoegdheidsregeling verzoeker onherroepelijk zou afhouden van de rechter die de wet hem toekent, hetgeen artikel 101, lid 1, tweede volzin, GG zou schenden. Mocht het Amtsgericht Nürnberg zich territoriaal onbevoegd verklaren, dan zou het Amtsgericht Nürnberg moeten ingaan op het – voor dat geval door verzoeker subsidiair ingediende – verzoek om de zaak overeenkomstig § 281, lid 1, ZPO bij beslissing te verwijzen naar het Amtsgericht München. Deze beslissing zou niet voor hoger beroep vatbaar zijn; het Amtsgericht München zou overeenkomstig § 281, lid 2, tweede volzin, ZPO gebonden zijn aan de beslissing van het Amtsgericht Nürnberg over zijn territoriale bevoegdheid.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 18, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-verordening) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet alleen de internationale bevoegdheid regelt, maar daarnaast ook voorziet in een door de feitenrechter verplicht toe te passen regeling inzake de territoriale bevoegdheid van nationale rechters voor geschillen over reisovereenkomsten, wanneer zowel de consument in de hoedanigheid van reiziger als de wederpartij in de hoedanigheid van reisorganisator in dezelfde lidstaat gevestigd zijn, maar de reisbestemming niet in deze lidstaat doch in het buitenland gelegen is („onechte binnenlandse situaties”), met als gevolg dat de consument in aanvulling op de nationale bevoegdheidsregels een vordering uit overeenkomst tegen de reisorganisator kan instellen bij de rechter van zijn woonplaats?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-478/12), (C 9/12), Hypoteční banka (C-327/10), KX (C-317/20)
Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK