C-775/22, C-779/22 en C-794/22 Banco Santander e.a.  

Contentverzamelaar

C-775/22, C-779/22 en C-794/22 Banco Santander e.a.  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     29 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     15 mei 2023

Trefwoorden: banken, afwikkelingsregeling, informatieverplichtingen, kapitaalinstrumenten, aandelen

Onderwerp: Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

Feiten:

Op 07-06-2017 heeft de Europese Commissie besluit 2017/1246 tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular Español S. A. vastgesteld, heeft de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR) besluit SRB/EES/2017/08 vastgesteld, waarbij het afwikkelingsmechanisme voor Banco Popular werd geactiveerd, en heeft de Fondo de Reestructuración Ordenada Bancaria (Spaans fonds voor de ordelijke herstructurering van de bankensector) de nodige maatregelen voor de uitvoering van het afwikkelingsbesluit getroffen. Kort samengevat bestond het afwikkelingsmechanisme voor Banco Popular uit de verkoop van het bedrijf door de overdracht van de aandelen aan een koper, Banco Santander, die deze verwierf voor de prijs van 1 EUR. In de drie zaken vorderen eisers (C-775/22): de nietigverklaring van de verwerving van achtergestelde obligaties van Banco Popular Español die in het kader van de afwikkeling van die bank zijn omgezet in aandelen en vervolgens zijn overgedragen aan Banco Santander, zonder dat eisers daarvoor enige tegenprestatie hebben ontvangen, (C-779/22): de nietigverklaring van de verwerving van door Banco Popular uitgegeven preferente participaties die nadien zijn omgezet in verplicht converteerbare achtergestelde obligaties en uiteindelijk in aandelen van die bank en (C-794/22): de nietigverklaring van de verwerving van in achtergestelde obligaties met een looptijd van langer dan 5 jaar converteerbare achtergestelde obligaties met een looptijd tot 5 jaar van Banco Popular Español. Eisers baseren hun vorderingen op de gebrekkige informatie die hen, door de betrokken bankentiteit is verstrekt.

Overweging:

Nadat de beroepen in deze zaken waren ingesteld, heeft het Hof het arrest, Banco Santander (C-410/20), gewezen. In dat arrest is geoordeeld dat „artikel 34, lid 1, onder a) en b), en artikel 53, leden 1 en 3, juncto artikel 60, lid 2, onder b) en c), van richtlijn 2014/59/EU aldus moeten worden uitgelegd dat zij, wanneer alle aandelen in het maatschappelijk kapitaal van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming in afwikkeling zijn afgeschreven, eraan in de weg staan dat personen die vóór het begin van de afwikkelingsprocedure aandelen hebben verworven in het kader van een door die instelling of onderneming uitgebracht openbaar aanbod tot inschrijving, krachtens artikel 6 van richtlijn 2003/71/EG tegen die instelling of onderneming of de opvolgende entiteit een aansprakelijkheidsvordering instellen op grond van de in het prospectus vervatte informatie, of een vordering tot nietigverklaring van de overeenkomst tot inschrijving op die aandelen instellen die vanwege de terugwerkende kracht ervan leidt tot terugbetaling van de tegenwaarde van die aandelen, vermeerderd met rente vanaf de datum van sluiting van die overeenkomst”. Met betrekking tot zaak C-775/22 stelt de verwijzende rechter, dat het verzoek om een prejudiciële beslissing om redenen van rechtszekerheid gerechtvaardigd is door: i) het bestaan van een groot aantal geschillen op dit gebied en ii) het feit dat de regels van richtlijn 2014/59 betreffende omzettingsmaatregelen en hun betekenis voor aandelen die kunnen toekomen aan houders van tier 2-kapitaalinstrumenten, niet met recht kunnen worden beschouwd als een „acte éclairé”, aangezien in het arrest Banco Santander (C-410/20), uitspraak is gedaan op een verzoek om een prejudiciële beslissing dat betrekking had op kapitaalinstrumenten (aandelen die waren uitgegeven in het kader van een openbaar aanbod tot inschrijving) waarop een afschrijvingsmaatregel was toegepast, en niet op kapitaalinstrumenten waarop een omzettingsmaatregel is toegepast. De centrale vraag in zaak C-775/22 is of de verplichtingen die zouden kunnen voortvloeien uit de eventuele nietigheid van de verwerving van de preferente participaties (die vóór de afwikkeling van Banco Popular zijn omgezet in achtergestelde schuldinstrumenten en vervolgens in aandelen) „reeds te betalen verplichtingen” vormen die onder de uitsluiting van de bevrijdende effecten van de afschrijving zoals neergelegd in artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b), van richtlijn 2014/59 vallen, dan wel verplichtingen of vorderingen zijn die niet vorderbaar waren op het tijdstip dat het afwikkelingsbesluit werd vastgesteld, als bedoeld in artikel 53, lid 3, van richtlijn 2014/59. In zaak C-794/22 is ook de vraag gerezen of de vordering een verplichting zou zijn die onder artikel 53, lid 3, van de richtlijn valt, aangezien de zaak aanhangig is gemaakt nadat de afwikkelingsprocedure van de bank was afgesloten, gelet op de uitzondering waarin deze bepaling voorziet met betrekking tot „niet-vorderbare verplichtingen.

Prejudiciële vragen:

C-775/22: Moeten artikel 34, lid 1, onder a) en b), en artikel 53, leden 1 en 3, juncto artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b) en c), en artikel 64, lid 4, onder b), van richtlijn 2014/59/EU aldus worden uitgelegd dat zij, wanneer er sprake is van achtergestelde obligaties (tier 2-kapitaalinstrumenten) die zijn uitgegeven door een kredietinstelling in afwikkeling en die nog niet waren vervallen toen er werd besloten tot afwikkeling, eraan in de weg staan dat de personen die dergelijke obligaties vóór de aanvang van de afwikkelingsprocedure hebben verworven, tegen die kredietinstelling of haar rechtsopvolger een vordering tot nietigverklaring van de overeenkomst tot inschrijving op de betreffende achtergestelde obligaties instellen die strekt tot teruggave van de voor de inschrijving op de achtergestelde obligaties betaalde prijs, vermeerderd met rente vanaf de datum van sluiting van die overeenkomst, nadat die obligaties zijn omgezet in aandelen en die aandelen vervolgens zijn overgedragen zonder daadwerkelijke tegenprestatie?

C-779/22: Moeten artikel 34, lid 1, onder a) en b), en artikel 53, leden 1 en 3, juncto artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b) en c), van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 aldus worden uitgelegd dat de vordering die of het recht dat zou voortvloeien uit een veroordeling van de rechtsopvolger van Banco Popular op grond van de nietigheid van de verwerving van kapitaalinstrumenten (preferente participaties) die uiteindelijk – voordat de afwikkelingsmaatregelen voor Banco Popular werden vastgesteld (7 juni 2017) – zijn omgezet in aandelen, kan worden aangemerkt als een verplichting die valt onder artikel 53, lid 3, van richtlijn 2014/59 en de daarin geregelde afschrijving, daar het gaat om een „niet-vorderbare” verplichting of vordering, zodat deze als voldaan is te beschouwen en niet kan worden tegengeworpen aan Banco Santander, als rechtsopvolger van Banco Popular, wanneer de vordering waaruit die verplichting zou voortvloeien aanhangig is gemaakt nadat de afwikkeling van de bank reeds had plaatsgevonden?

Of moeten die bepalingen daarentegen aldus worden uitgelegd dat die vordering of dat recht is aan te merken als een „vorderbare” verplichting (artikel 53, lid 3, van de richtlijn) of een bij de afwikkeling van de bank „reeds te betalen verplichting” [artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b)] en als zodanig is uitgesloten van de gevolgen die verbonden zijn aan de voldoening of annulering van dergelijke verplichtingen of vorderingen, ook al zijn de aandelen afgeschreven en tenietgedaan, zodat die vordering of dat recht kan worden tegengeworpen aan Banco Santander, als rechtsopvolger van Banco Popular, ook wanneer de vordering waaruit de veroordeling tot schadevergoeding zou voortvloeien aanhangig is gemaakt nadat de afwikkeling van de bank reeds had plaatsgevonden?

C-794/22: Moeten artikel 34, lid 1, onder a) en b), en artikel 53, leden 1 en 3, juncto artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b) en c), van richtlijn 2014/59/EU aldus worden uitgelegd dat de vordering die of het recht dat zou voortvloeien uit een veroordeling van de rechtsopvolger van Banco Popular tot betaling van schadevergoeding naar aanleiding van een aansprakelijkheidsvordering die is ingesteld in verband met het op de markt brengen van financiële producten (achtergestelde obligaties die verplicht converteerbaar zijn in aandelen van dezelfde bank) die niet behoren tot de aanvullend-kapitaalinstrumenten waarop de ten aanzien van Banco Popular getroffen afwikkelingsmaatregelen betrekking hadden en die uiteindelijk – voordat de afwikkelingsmaatregelen voor de bank werden vastgesteld (7 juni 2017) – zijn omgezet in aandelen, kan worden aangemerkt als een verplichting die valt onder artikel 53, lid 3, van richtlijn 2014/59 en de daarin geregelde afschrijving of annulering, daar het gaat om een „niet-vorderbare” verplichting of vordering, zodat deze als voldaan is te beschouwen en niet kan worden tegengeworpen aan Banco Santander, als rechtsopvolger van Banco Popular, wanneer de vordering waaruit de veroordeling tot schadevergoeding zou voortvloeien aanhangig is gemaakt nadat de afwikkeling van de bank reeds had plaatsgevonden?

Of moeten die bepalingen daarentegen aldus worden uitgelegd dat die vordering of dat recht is aan te merken als een „vorderbare” verplichting of vordering (artikel 53, lid 3, van de richtlijn) of een bij de afwikkeling van de bank „reeds te betalen verplichting” [artikel 60, lid 2, eerste alinea, onder b)] en als zodanig is uitgesloten van de gevolgen die verbonden zijn aan de voldoening of annulering van dergelijke verplichtingen of vorderingen, zodat die vordering of dat recht kan worden tegengeworpen aan Banco Santander, als rechtsopvolger van Banco Popular, ook wanneer de vordering waaruit de veroordeling tot schadevergoeding zou voortvloeien aanhangig is gemaakt nadat de afwikkeling van de bank reeds had plaatsgevonden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Banco Santander (C-410/20)

Specifiek beleidsterrein: FIN