C-785/23 Bulgarian posts
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 14 februari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 31 maart 2024
Trefwoorden: belasting; postdiensten
Onderwerp:
- Richtlijn 97/67 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst: artikel 12;
- Richtlijn 2006/112 van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: overweging 15 en artikel 3, 4, 5, 6 en 12.
Feiten:
Verzoeker in cassatie is de directie ‘Betwistingen en belasting- en socialezekerheidszaken’ in Sofia. Verweerder in cassatie is de vennootschap ‘Bulgarian Posts EAD’ (hierna: postdienst). De postdienst heeft een individuele vergunning voor het verrichten van diensten van de universele postdienst. Tijdens een belastingcontrole is er vastgesteld dat de postdienst vrijgestelde handelingen van de verrichte diensten heeft aangegeven die volgens de belastingcontroleur niet de eigenschappen van universele postdiensten bezitten. De belastingautoriteit heeft een wijzigingsaanslag vastgesteld, waartegen de postdienst beroep heeft ingesteld.
Overweging:
De postdienst verricht zijn diensten op grond van individuele overeenkomsten met gebruikers, in plaats van op grond van de algemene bepalingen van de met universele postdienst afgestemde overeenkomst. De verwijzende rechter twijfelt daarom of deze diensten wel vallen onder de definitie van ‘diensten’ in de zin van artikel 132 van richtlijn 2006/112. Tevens liggen de kosten van de aangeboden diensten lager dan door de universele postdienst goedgekeurde prijzen, waardoor de verwijzende rechter onder andere twijfelt of de postdienst de hoedanigheid heeft van universele postdienst in de zin van artikel 12 van richtlijn 97/67.
Prejudiciële vragen:
1. Moeten diensten die de vergunninghouder voor het verrichten van de universele postdienst op het grondgebied van de Republiek Bulgarije verricht op grond van individuele overeenkomsten met gebruikers van postdiensten worden beschouwd als diensten die in de zin van artikel 132 [van] titel IX, hoofdstuk 2 van richtlijn 2006/112/ЕG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde door een „openbare postdienst” worden verricht en ,,het algemeen belang dienen”, wanneer deze individuele overeenkomsten bepalen dat de prestatie aan een respectievelijk aan alle onderstaande voorwaarden moet voldoen, namelijk: afhalen van de zendingen buiten de toegangspunten (afhalen en bezorgen geschieden op het adres van de opdrachtgever); afhalen en bezorgen geschieden op een met de opdrachtgevers vooraf overeengekomen tijdstip; de frequentie van afhalen en bezorgen is hoger dan de in de wettelijk vastgestelde regels voor de kwaliteit van de universele postdienst en de doeltreffendheid van de diensten geregelde frequentie, waarbij ook extra wordt afgehaald op verzoek van de opdrachtgever boven de uitdrukkelijk in de overeenkomst overeengekomen frequentie buiten de openingstijden van de postkantoren; verrichten van de dienst tegen een lagere prijs dan de door de Komisia za regulirane na saobshteniata (commissie voor regulering van communicatie, de nationale regelgevende instantie die de prijzen voor de universele postdienst goedkeurt in Bulgarije; hierna: ,,KRS”) goedgekeurde prijzen of met hogere kortingen dan de door de KRS goedgekeurde kortingen?
2. Volgt uit artikel 12, tweede gedachtestreep, van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst dat de door de vergunninghouder voor het verrichten van de universele postdienst verrichte diensten niet de hoedanigheid van een universele postdienst in de zin van de richtlijn bezitten wanneer deze diensten overeenkomstig een individuele overeenkomst tegen een lagere prijs worden verricht dan de voor het overeenkomstige type universele postdienst goedgekeurde prijs en niet wordt aangetoond dat de aldus overeengekomen prijs de kosten van het verrichten dekt?
3. Wordt de in artikel 12, vierde gedachtestreep, van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst verankerde beginsel van transparantie en non-discriminatie geschonden wanneer de vergunninghouder voor het verrichten van de universele postdienst individuele overeenkomsten tot het verrichten van universele postdiensten sluit waarin deze andere en, vergeleken met de gepubliceerde en algemeen toegankelijke voorwaarden, gunstigere voorwaarden voor het verrichten van de prestatie vaststelt?
4. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, vormt dat een reden om de handelingen niet als vrijgesteld van belasting in de zin van artikel 132 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde te behandelen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-4/18 en C-5/18; C-357/07 TNT Post; C-287/06 tot en met C-292/06 Deutsche Post e.a.; C-340/13 bpost; C-256/17
Specifiek beleidsterrein: FIN; EZK