C-794/23 Finanzamt Osterreich 

Contentverzamelaar

C-794/23 Finanzamt Osterreich 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 februari 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    2 april 2024

Trefwoorden: btw

Onderwerp: Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikelen 193, 203, 220 en 238.

Feiten:

‘P GmbH’ (hierna: P) is een vennootschap en exploiteert een binnenspeeltuin. De toegangsgelden die zij hanteert voor de speeltuin heeft zij in 2019 onderworpen aan een btw-tarief van 20%. Op de toegangsgelden moet een bedrag van 13% worden toegepast. Na het uitgeven van een kassabon, waar deze 20% op staat, past zij haar btw-aangifte aan. Finanzamt Österreich heeft geoordeeld dat een latere correctie van het btw-tarief van 20% voor 2019 niet is toegestaan, omdat de facturen niet konden worden gecorrigeerd en de uit het btw-verschil voortvloeiende creditnota’s niet naar de klanten van de onderneming konden worden doorgezonden. P gaat tegen het besluit van Finanzamt in beroep, omdat de diensten ‘bijna uitsluitend’ zijn verricht voor particulieren, die geen recht hebben op aftrek van de voorbelasting. In hoger beroep is de rechtbank hierin meegegaan. Het gerechtshof heeft een schatting gemaakt dat het aandeel klanten die de voorbelasting hebben afgetrokken 0,5% is van de totale omzet.

Overweging:

Finanzamt stelt dat de beslissing van het gerechtshof niet in lijn is met de rechtspraak van het Hof. Uit de rechtspraak volgt dat een belastingplichtige niet tot voldoening van het ten onrechte gefactureerde gedeelte van de btw is gehouden wanneer gevaar voor verlies van belastinginkomen onbestaand is. In een vorige zaak heeft het Hof veronderstelt dat alle klanten van P eindverbruikers waren die geen recht hadden op aftrek van voorbelasting. Het gevaar voor verlies van belastinginkomsten is daarentegen in onderhavige zaak niet volledig uitgesloten, waardoor de verwijzende rechter zich afvraagt of dezelfde redenering op kan gaan. Tevens twijfelt de verwijzende rechter hoe het begrip ‘eindverbruiker die geen recht heeft op aftrek van voorbelasting’ in de zin van artikel 203 btw-richtlijn moet worden opgevat. De twijfel hierbij is of dit artikel betekent dat een gevaar voor verlies van belastinginkomsten alleen bestaat met betrekking tot de facturen die aan belastingplichtigen zijn uitgereikt.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 203 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die een dienst heeft verricht en die op zijn factuur een bedrag aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) heeft vermeld dat is berekend op basis van een onjuist tarief, krachtens deze bepaling niet tot voldoening van het ten onrechte gefactureerde gedeelte van de btw gehouden is wanneer die in de specifieke factuur vermelde dienst is verricht voor een niet-belastingplichtige, zelfs indien deze belastingplichtige ook gelijksoortige diensten heeft verricht voor andere belastingplichtigen?

2) Moet als „eindverbruiker die geen recht op aftrek van voorbelasting heeft” in de zin van het arrest van het Hof van 8 december 2022, Finanzamt Österreich (ten onrechte aan eindverbruikers gefactureerde btw) (C-378/21, EU:C:2022:968), uitsluitend een niet-belastingplichtige worden verstaan of ook een belastingplichtige die de specifieke dienst slechts voor privédoeleinden (of voor andere doeleinden waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat) gebruikt en daarom geen recht op aftrek van voorbelasting heeft?

3) Aan de hand van welke criteria moet bij een vereenvoudigde factuur als bedoeld in artikel 238 van richtlijn 2006/112/EG worden beoordeeld voor welke facturen (eventueel door een schatting) de belastingplichtige niet gehouden is tot voldoening van het ten onrechte gefactureerde bedrag omdat er geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten bestaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-378/21 Finanzamt Österreich; C-442/22 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Lublinie; C-416/17 Commissie/Frankrijk

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten